Antwoorden op kamervragen van Pechtold over de scheiding tussen kerk en staat

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DJB-K-U-2769601

15 juni 2007

Antwoorden van minister Rouvoet op kamervragen van het Kamerlid Pechtold over de scheiding tussen kerk en staat (2060714340).

Vraag 1
Kent u het bericht “Subsidie jongerenproject YfC” 1)? In het kader van welk subsidieprogramma verstrekt u deze subsidie aan Youth for Christ? Welke specifieke subsidiecriteria gelden voor dit programma?

Antwoord 1
Ja. Deze subsidie aan Youth for Christ is toegekend in het kader van de Tijdelijke regeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd 2007-2008, een subsidieregeling gericht op maatschappelijke organisaties (zie bijlage 1). Hiervoor is in de periode 2007 en 2008 euro 4,7 miljoen beschikbaar. Doel van de subsidieregeling is tweeledig. Enerzijds is het gericht op het vergroten van de kracht van het kader door hun kennis en vaardigheden te vergroten. Anderzijds is de regeling gericht op het vergroten van het aantal jeugdigen dat vrijwilligerswerk doet.

Er is een negental inhoudelijke criteria waaraan organisaties werden getoetst, naast enkele procedurele criteria. De organisaties die het best scoorden op de negen criteria, te weten vraaggerichtheid, overdraagbaarheid, duurzaamheid, betrekken risicojeugd, samenwerking, innovatie, toename aantal vrijwilligers, versterking vrijwillig kader en verhouding lasten/kwaliteit, hebben hun project toegekend gekregen, totdat het totale budget was bereikt. Bij de subsidieverlening worden de concrete projectaanvragen beoordeeld op inhoudelijke criteria, niet op de algemene doelstelling en missie van organisaties.

In totaal zijn 23 projecten toegekend. Het gaat dan om projecten van uiteenlopende organisaties en met uiteenlopende doelen. Van de 23 toegekende projecten zijn er vier projecten toegekend aan levensbeschouwelijke organisaties van uiteenlopende denominaties. Daarnaast zijn bijvoorbeeld projecten in de sectoren zorg, sport, gehandicapten, natuur en milieu toegekend.

Overigens is de huidige regeling een voortzetting van een regeling van het kabinet Balkenende II. Ook bij de verdeling van die regeling zijn subsidies verstrekt aan levensbeschouwelijke organisaties.

Vraag 2
Deelt u de mening dat de overheid ‘religieus indifferent’ dient te zijn? Zo ja, hoe waarborgt u dit? Zo neen, waarom niet? Hoe beoordeelt u de woorden van de minister van Justitie dat het Nederlandse staatsrecht uitgaat van het beginsel van de scheiding van kerk en staat, waaruit "het beginsel van de godsdienstige-levensbeschouwelijke neutraliteit van de staat" voortvloeit? 2)

Antwoord 2
In een pluriforme, democratische rechtsstaat beweegt een overheid zich doorgaans binnen politieke kaders die een afspiegeling vormen van culturele, maatschappelijke en levensbeschouwelijke waarden. Een overheid kan in haar opvattingen over wat ‘goed beleid’ is in de praktijk dan ook nooit waardenneutraal zijn, laat staan dat zij onverschillig (de letterlijke betekenis van ‘indifferent’) mag zijn. Voor zover met de term ‘religieus indifferent’ bedoeld wordt dat er sprake dient te zijn van levensbeschouwelijke of politieke neutraliteit in opvattingen, acht ik dit theoretisch uitgesloten. Het voorgaande laat echter onverlet dat de overheid tot taak heeft de rechten van al haar burgers gelijkelijk te beschermen. Zo heeft de overheid ook tot taak de godsdienstvrijheid te beschermen. De staat is dus in die zin godsdienstig-levensbeschouwelijk neutraal, dat zij verplicht is verschillende godsdienstige en levensbeschouwelijke stromingen gelijk te berechtigen. Het behoort niet tot de taak van de staat om één bepaalde kerk of geloofsgemeenschap te bevoordelen, of zich in te laten met organisatie en inrichting daarvan. Dit vloeit voort uit de onderscheiden ambten van kerk en staat en is de essentie van wat gewoonlijk wordt aangeduid als scheiding van kerk en staat.

Vraag 3
Herinnert u zich de antwoorden van de toenmalige minister voor Integratie, Jeugdbescherming, Preventie en Reclassering op eerdere Kamervragen? 3) Zou u uw visie op de scheiding tussen kerk en staat bij subsidieverstrekking uitgebreid uiteen kunnen zetten? Waar wordt voor u de grens van de scheiding tussen kerk en staat overschreden bij het financieren van ‘maatschappelijke activiteiten van religieuze organisaties?

Antwoord 3
Zoals ook is aangegeven in antwoord op de bedoelde Kamervragen geschiedt subsidieverstrekking aan de hand van concrete subsidieverzoeken die worden getoetst op hun beleidsrelevantie en specifieke subsidiecriteria en dus niet op de algemene doelstelling en missie van organisaties. Het beginsel van scheiding tussen kerk en staat houdt niet in dat de overheid geen maatschappelijke activiteiten van religieuze organisaties zou mogen financieren.

Vraag 4
In hoeverre is naar uw mening bij het subsidiëren van een organisatie die als missie heeft: "Jongeren (10-22 jaar) bekend en vertrouwd maken met Jezus Christus en hen helpen te leven naar Zijn bedoelingen." 4) sprake van het financieren van missiewerk door de overheid? Hoe verhoudt zich een dergelijke subsidieverstrekking met de scheiding tussen kerk en staat? Wat is in dat kader uw reactie op de toelichting van initiatiefnemer Setkin Sies bij de doelstellingen van het Diverse City project, namelijk het terugbrengen van christenen in het centrum van de samenleving, en het doen plaatsvinden van geloofsoverdracht door middel van het tot stand brengen van een relatie door dienstbaarheid?

Antwoord 4
Zoals aangegeven in vraag 3 toetst de overheid concrete subsidieverzoeken aan de vigerende subsidiecriteria. Dat geldt voor alle toegekende organisaties. De subsidie aan Youth for Christ is, net als bij de andere organisaties, gericht op het vergroten van de kracht van het kader van deze organisatie in het werken met jeugd en het vergroten van het aantal jeugdigen dat vrijwilligerswerk doet. Het maatschappelijk doel waarvoor zij subsidie ontvangen past in het overheidsbeleid, namelijk het vergroten van het aantal jeugdige vrijwilligers, waar uw Kamer in verschillende begrotingen over is geïnformeerd. In het aanvraagformulier zijn geen vragen gesteld over geloofsverkondiging als zodanig, omdat dit voor het overheidsbeleid niet relevant is.

Wel blijkt uit de aanvraag dat de vrijwilligers geworven worden om zich maatschappelijk betrokken in te zetten. Dat is vooral een plus voor onze samenleving. Organisaties zullen worden afgerekend op resultaat, zoals geformuleerd in de regeling en de aanvraag dan wel toekenning. In de samenwerking van Youth for Christ met onder meer het ROC Amersfoort en het NIVON bij dit project zie ik overigens een breed maatschappelijk draagvlak en inbedding voor hun activiteiten.

1) Nederlands Dagblad, 21 april 2007 (zie bijlage 1)
2) Geciteerd in "Reformatorische Staatsvisie. De RPF en het ambt van de overheid." (1992), p. 61
3) Aanhangsel Handelingen nr. 784, vergaderjaar 2006-2007, met name het
antwoord op vraag 4 ( zie bijlage 2)
4) http://www.yfc.nl/