Antwoord van minister Ter Horst op kamervragen over vermeende miljarden verspillingen aan ict-projecten bij de overheid
Minister Ter Horst reageert op kamervragen die op 5 juni zijn gesteld naar aanleiding van het artikel in Trouw van 4 juni over vermeende miljardenverspillingen aan mislukte ICT-projecten bij de overheid.
Ik wil vooropstellen dat ik de stellige indruk heb dat hiervoor geen onderzoek is gedaan specifiek naar de Nederlandse overheid. Naar het zich laat aanzien, is er van niet meer sprake dan het projecteren van internationale statistische gegevens op Nederland. Dat zegt natuurlijk weinig. Om een beter beeld te krijgen zullen mijn medewerkers binnenkort een oriënterend gesprek voeren met de betrokken hoogleraren.
Verder moet ik u melden dat mijn indruk is dat het hier gaat om een uiterst heterogeen geheel. Binnen de (rijks)overheid vinden ICT projecten plaats rond alle denkbare beheers- en beleidsterreinen. ICT is wijd verspreid. Dat impliceert ook dat er geen centrale administratie is van ICT projecten of van het mislukken daarvan.
Het is evident dat de overheid als opdrachtgever lering moet trekken uit wat er misgaat in projecten, om herhaling te voorkomen. In de evaluaties van verschillende projecten en de bespreking hiervan door verantwoordelijke bewindspersonen met de Tweede Kamer zijn hierover conclusies getrokken. Daarnaast worden overheidsbreed ervaringen uitgewisseld over grote ICT-projecten. Bij de uitvoering van dergelijke projecten worden zoveel mogelijk de erkende standaardmethodieken toegepast die de beheersing van ICT-projecten verbeteren.
Overigens geldt dat voor ICT-projecten binnen de rijksoverheid de beslissingsbevoegdheid niet centraal geregeld is. Er is niet één bewindspersoon verantwoordelijk, want ICT is een integraal onderdeel op vrijwel alle beleidsterreinen. De verantwoordelijkheid voor de ICT van projecten is daarmee onderdeel van de integrale verantwoordelijkheid van de betreffende bewindspersoon voor zijn of haar eigen beleidsterrein. Een rijksbreed debat hierover zou dus ook met alle betrokken bewindspersonen gevoerd moeten worden. Voor zover het projecten van andere overheidsorganisaties betreft moet het debat tussen de desbetreffende bestuurders en hun controlerende organen gevoerd worden.