Antwoorden op kamervragen van Bouwmeester over de stijging van het aantal zwakbegaafde verslaafden
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
VGP-K-U-2758356
4 juni 2007
Antwoorden van minister Klink en minister Rouvoet op kamervragen van het Kamerlid het Kamerlid Bouwmeester over de stijging van het aantal zwakbegaafde verslaafden
(2060709740).
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het bericht “Meer zwakbegaafden verslaafd”, waarin een toename van het aantal zwakbegaafden dat verslaafd raakt wordt gesignaleerd? 1)
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Vindt u het zorgelijk dat het aantal zwakbegaafden dat verslaafd raakt snel toeneemt? Loopt deze stijging parallel met de stijging onder het aantal “normaal begaafde jongeren”? Bent u van mening dat deze situatie verbetering behoeft?
Antwoord 2
Ja, dat is zeker zorgelijk. Deze stijging lijkt wel parallel te lopen met het drankgebruik onder “normaal begaafde jongeren”. Het drugsgebruik door normaal begaafde jongeren stijgt niet, dat is al jaren vrij stabiel. Het gebruik van verslavende middelen door zwakbegaafde jongeren is des te riskanter, omdat ze door hun verstandelijke beperking niet goed in staat zijn de consequenties te overzien, om maat te houden en om de druk van groepsgenoten te weerstaan.
Vraag 3
Kunt u aangeven hoeveel verslaafde zwakzinnige jongeren in en buiten instellingen voor licht verstandelijk gehandicapten verblijven? Zo neen, bent u van mening dat het belangrijk is voor de aanpak van dit probleem dat er op korte termijn duidelijkheid komt over de omvang van deze groep kwetsbare jongeren? Bent u bereid dit probleem te onderzoeken?
Antwoord 3
Volgens het kenniscentrum LVG zijn er enkele honderden verslaafde licht verstandelijk gehandicapte jongeren in de LVG-instellingen. In Nederland zijn er ongeveer 10.000 zwakbegaafde jongeren tussen de 5 en de 23 met gedragsproblemen. Dit is de groep die waarschijnlijk gevoeliger is voor problemen met alcohol en drugs.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u de constatering van de voorzitter van het Kenniscentrum LVG, dat de voorlichting aan deze groep verbetering behoeft? Deelt u deze constatering? Bent u van mening dat er aparte voorlichting voor zwakbegaafde jongeren moet komen? Welke rol ziet u hierbij voor u zelf?
Antwoord 4
De vorige minister van VWS heeft het Trimbos-instituut al de opdracht gegeven om samen met een aantal instellingen voor verslavingszorg voorlichtingsfolders te ontwikkelen speciaal gericht op LVG-jongeren. Er zijn speciale folders over drank en over drugs. Deze zijn getest door een testteam uit de doelgroep.
Ook heeft Tactus, een instelling voor verslavingszorg in het Oosten van het land twee voorlichtingscursussen ontwikkeld, één voor licht-verstandelijk gehandicapte jongeren die wel eens drinken of blowen en één meer therapeutische, voor jongeren die al verslaafd zijn.
Wij willen nog bezien welke andere goede voorbeelden er zijn van voorlichting speciaal gericht op zwakbegaafde jongeren (zoals bijvoorbeeld seksuele voorlichting). Misschien kan de verslavingszorg hierop aanhaken of de benaderingswijze toepassen in het eigen voorlichtingsmateriaal.
Vraag 5
Hoe beoordeelt u de constatering van genoemde voorzitter dat verslavingszorg zich geen raad weet met de zwakbegaafden?
Antwoord 5
Het is voor de verslavingszorg een nieuwe doelgroep en er is dus zeker deskundigheidsbevordering nodig. Andersom geldt dat de instellingen voor LVG-jongeren meer kennis nodig hebben over verslaving. Maar dat betekent niet dat er nog niets gebeurt: zo is Tactus begonnen met het opzetten van een landelijke werkgroep met instellingen voor verslavingszorg, het kenniscentrum LVG en enkele instellingen voor LVG-jongeren.
Het Trimbos-instituut is begonnen met een literatuuronderzoek. Juist in dit stadium is het belangrijk om kennis te vergaren en te bundelen. Daarna kan worden begonnen met het opzetten van een gespecialiseerd hulpaanbod voor deze doelgroep (zie het antwoord op vraag 6 en 7).
Vraag 6
Bent u van mening dat jongeren met een verslavingsprobleem, en zwakbegaafde jongeren met een verslavingsprobleem in het bijzonder, een specialistische aanpak nodig hebben? Bent u van mening dat de huidige, vaak op volwassen “normaal” begaafde mensen gerichte aanpak” in deze gevallen tekort schiet? Zo ja, welke rol ziet u hierbij voor u zelf?
Antwoord 6
Ja, wij zijn van mening dat zwakbegaafde jongeren met een verslavingsprobleem een specialistische aanpak nodig hebben. Een aantal instellingen voor verslavingszorg maakt plannen voor een beter passend aanbod voor deze doelgroep. Wij willen deze ontwikkeling stimuleren en wanneer er goede initiatieven zijn, zullen wij het mogelijk maken dat er speciale afdelingen voor verslavingszorg voor LVG-jongeren komen.
Vraag 7
Bent u van plan bij toekomstig beleid op het gebied van de verslavingszorg meer rekening te houden met de diversiteit binnen de groep van verslaafden, en waar nodig apart in te gaan op de specifieke problemen van bijvoorbeeld jongeren en zwakbegaafde jongeren?
Antwoord 7
Ja, onder andere door de ontwikkeling van een speciaal preventie- en zorgaanbod binnen de verslavingszorg.
De ontwikkeling in de verslavingszorg is de afgelopen jaren juist gericht geweest op professionalisering (geprotocoleerde zorg die bewezen effectief is) en op diversiteit. Dat wil zeggen, een gedifferentieerd zorgaanbod. Het zorgaanbod voor verslaafde jongeren is echter nog onvoldoende. In de toekomst zullen wij ons nog meer richten op een passend aanbod voor specifieke, kwetsbare groepen. Jongeren zijn daarbinnen een prioriteit.
1) Het Parool, 8 maart 2007