Antwoorden op kamervragen van Van der Ham over onderzoek naar de schadelijkheid van drugs en alcohol
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
VGP-K-U-2760846
23 mei 2007
Antwoorden van minister Klink op kamervragen van het Kamerlid Van der Ham over onderzoek naar de schadelijkheid van drugs en alcohol (2060710630).
Vraag 1
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Universiteit van Bristol betreffende het gebruik van alcohol, tabak en drugs? 1)
Antwoord 1
In dit onderzoek worden 20 legale en illegale drugs en geneesmiddelen door deskundigen beoordeeld op hun relatieve schade. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van drie hoofdcriteria, te weten: de fysieke schade, afhankelijkheid, en schade voor de maatschappij. Ieder hoofdcriterium is onderverdeeld in drie subcriteria. Ieder middel is dus beoordeeld aan de hand van in totaal negen criteria.
Ik ben van mening dat deze methode een betrouwbaar en systematisch kader biedt om de relatieve risico’s van diverse stoffen te beoordelen. Overigens hanteert het Nederlandse Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM), ondergebracht bij het RIVM, een min of meer vergelijkbare methode van risicobeoordeling. Het belangrijkste verschil is dat in de loop der jaren het CAM van een beperkt aantal stoffen een beoordeling heeft gemaakt en dat de Universiteit van Bristol in één onderzoek 20 stoffen heeft beoordeeld.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u de bevinding rond alcohol ten opzichte van sommige harddrugs?
Vraag 3
Hoe beoordeelt u de constatering dat tabak, volgens de onderzoekers, schadelijker is dan XTC, LSD en de partydrug GHB en dat het gebruik van softdrugs het minste kwaad kan?
Antwoord 2 en 3
De uiteindelijke positie van een bepaald middel in een schikking is ondermeer afhankelijk van de gekozen beoordelingscriteria en het gewicht dat aan ieder criterium wordt gegeven. Uitgaande van de in dit onderzoek gehanteerde systematiek (ieder criterium weegt even zwaar) is de hoge positie van alcohol reëel te noemen. Alcohol komt in de rangschikking op de vierde plaats, na heroïne, cocaïne, barbituraten en op straat verhandelde methadon. Vooral de maatschappelijke schade van alcoholgebruik wordt als ernstig beoordeeld en draagt in belangrijke mate bij aan de hoge positie in de rangschikking.
De risico’s van tabak worden als bijzonder groot geschat bij de criteria gezondheidsschade op langere termijn en kosten voor de gezondheidszorg. Vooral als gevolg van de scores op deze criteria komt tabak hoger op de rangschikking te staan dan XTC, LSD en GHB. Overigens wordt in het onderzoek niet de conclusie getrokken dat cannabis het minste kwaad kan. Cannabis staat op de elfde positie, vóór LSD, GHB en XTC. Qat wordt in dit onderzoek van de beoordeelde middelen als minst risicovol gezien.
Vraag 4
Deelt u de mening dat de schikking die de onderzoekers maken, tenminste aanleiding geeft tot een beleid dat gericht dient te zijn op het voorkomen van gezondheidsschade, op goede voorlichting, en dat de huidige schikking en rangorde van genotsmiddelen, zowel juridisch als in de maatschappelijke beleving, niet meer volstaat?
Antwoord 4
Zowel ten aanzien van alcohol en tabak als ten aanzien van het gebruik van drugs is de inzet van mijn beleid om zowel het (problematische) gebruik van deze middelen terug te dringen als de schade als gevolg van het gebruik van deze stoffen te voorkomen.
Ik deel de conclusie van de onderzoekers dat de mate van regulering niet uitsluitend is gebaseerd op een wetenschappelijke risicobeoordeling. Duidelijk is dat ook historische, sociaal-culturele en economische factoren hierbij van belang zijn. Immers, als alleen een wetenschappelijke risicobeoordeling richtinggevend zou zijn, dan zouden alcohol en tabak onder de werking van de Opiumwet gebracht moeten worden. Daarnaast moet gewezen worden op het feit dat veel stoffen op grond van de internationale verdragen (Enkelvoudig Verdrag 1961 en Psychotrope stoffen Verdrag 1971) onder de werking van de Opiumwet zijn geplaatst.
De rol van historische, sociaal-culturele en economische factoren en internationale verdragen als gegeven beschouwend, gaat het Nederlandse beleid in beginsel uit van de relatieve risico’s van psychotrope stoffen. De risicobeoordeling van het CAM is hier een voorbeeld van. Voorts maakt de Opiumwet sinds 1976 een onderscheid tussen drugs met onaanvaardbare risico’s (Lijst I) en Lijst II-stoffen (met name cannabis en benzodiazepinen). Ook de richtlijnen voor opsporing en vervolging van het Openbaar Ministerie inzake de Opiumwet dragen bij aan een gedifferentieerde benadering op grond van de relatieve risico’s.