Antwoord op vragen naar aanleiding van de Enquête Uitgezonden Militairen

In bijlage bied ik u de antwoorden aan op de vragen van het lid Eijsink (PvdA) naar aanleiding van de Enquête Uitgezonden Militairen (ingezonden 21 maart 2007).

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE,

Antwoorden op de vragen van het lid Eijsink (PvdA) aan de minister van Defensie naar aanleiding van de Enquête Uitgezonden Militairen (ingezonden 21 maart 2007).

1. Kent u de uitkomsten van de door een tv-programma gehouden enquête onder uitgezonden militairen? 1)

Ja.

2. Komt het beeld dat ongeveer een kwart van de ondervraagden de voorbereiding van hun uitzending als slecht heeft ervaren overeen met uw beeld? Zo ja, want bent u van plan te doen om (de beoordeling van) de kwaliteit van de voorbereiding te verbeteren? Zo neen, wat is uw oordeel over de kwaliteit van de voorbereiding? Op grond van welke overwegingen, dan wel onderzoek, komt u tot dit oordeel?

Militairen worden zo goed en zorgvuldig mogelijk op uitzendingen voorbereid. Uit de resultaten uit de enquête zou blijken dat ongeveer een kwart van het personeel ontevreden zou zijn. Driekwart van het personeel zou tevreden zijn over de voorbereiding of hier neutraal tegenover staan. Er bestaat momenteel nog onvoldoende inzicht waarom een kwart van het personeel niet tevreden zou zijn over de voorbereiding. Een mogelijke oorzaak is dat personeel in uitzonderlijke situaties soms pas in een laat stadium voor uitzending wordt aangewezen. Dit geldt met name voor individueel uit te zenden personeel. Het bureau "Individuele uitzendingen" en de "Procedure aanwijzing personeel voor individuele uitzendingen" dragen ertoe bij dat de individuele medewerkers in een zo vroeg mogelijk stadium op de hoogte worden gebracht van een uitzending en daarop worden voorbereid.

3. Komt het beeld dat 40% van de ondervraagden meent dat zij onvoldoende nazorg hebben gehad overeen met uw beeld? Zo ja, wat bent u van plan te doen om (de beoordeling van) de kwaliteit van de nazorg te verbeteren? Zo neen, wat is uw oordeel over de kwaliteit van de nazorg? Op grond van welke overwegingen, dan wel onderzoek, komt u tot dit oordeel?

Dit beeld komt niet overeen met mijn eigen beeld. De kwaliteit van de nazorg is doorlopend onderwerp van evaluatie en onderzoek en wordt waar nodig verbeterd. Met de reorganisatie van de MGGZ wordt beoogd de nazorg verder te optimaliseren.

4. Komt het beeld dat 37,4% van de ondervraagden meent dat deelname aan een uitzending de mogelijkheden op de arbeidsmarkt na actieve dienst niet vergroot overeen met uw beeld? Zo ja, want bent u van plan te doen om (de beoordeling van) de kansen op de arbeidsmarkt na actieve dienst te vergroten? Zo neen, wat is uw oordeel over de kansen op de arbeidsmarkt na actieve dienst? Op grond van welke overwegingen, dan wel onderzoek, komt u tot dit oordeel?

Dit beeld strookt niet met de cijfers. Bij militair personeel zijn de mogelijkheden op de arbeidsmarkt na actieve dienst, juist na deelname aan een uitzending, gunstig. Dit blijkt uit realisatiecijfers van de bemiddeling van BBT'ers. In het WIA -Hoofdlijnenakkoord heeft Defensie met de Centrales van Overheidspersoneel een pakket van maatregelen afgesproken om ervoor te zorgen dat ook ex-militairen met medische beperkingen na hun diensttijd een baan kunnen vinden.

5. Betekent de uitspraak van de heer Bertholee dat ‘Defensie laat onderzoeken of 20-21 jaar een betere leeftijd voor uitzending is dan 18-19 jaar’, dat er nu pas gevolg wordt gegeven aan de motie-Van Velzen c.s. die opriep om een onderzoek uit te laten voeren naar de invloed van leeftijd op de gevoeligheid voor het ontwikkelen van post traumatisch stress syndroom en andere langdurige en zware psychische of lichamelijke klachten? 2) Zo ja, waarom heeft dit zo lang op zich laten wachten en nemen nog steeds jongeren van 18-19-jaar deel aan uitzendingen?

Zoals in de brief aan de Kamer van 11 november 2005 (nr, 30300 X, nr. 32) is gemeld, zijn naar aanleiding van de motie Van Velzen c.s. aan de onderzoeken van dr. Engelhard en dr Vermetten vragen toegevoegd over de mogelijke relatie tussen de leeftijd van militairen en het ontstaan van PTSS. Dr. Engelhard van de vakgroep Psychologie van de Universiteit van Utrecht heeft in 2006 een onderzoek afgerond naar het voorkomen van PTSS onder een groep militairen die naar Irak uitgezonden is geweest. Dit onderzoek heeft geen aantoonbaar verband gevonden tussen de factor leeftijd bij uitzending en het ontstaan van PTSS in het eerste jaar na uitzending, zoals u ook in de veteranennotitie 2006 (30139, nr.16) is gemeld. Het prospectief onderzoek van dr. Vermetten van de Dienst Militaire Psychiatrie (Centraal Militair Hospitaal) kent een lange looptijd en wordt thans nog uitgevoerd.

1) EénVandaag, 17 maart jl.
2) Motie van het lid Van Velzen, Eijsink, Veenendaal en Herben d.d. 20 juni 2005 (30 139, nr. 8).