Preventie inzetten als onderdeel van hele levensloop
Voorkomen is nog altijd beter dan genezen. Maar preventie moet niet alleen worden ingezet voor het verhogen van de gemiddelde levensverwachting. Want met preventie kun je ook de kwaliteit van het leven zelf verbeteren. Dat zei minister Klink tijdens het Nederlands Congres Volksgezondheid 2007. De volledige tekst van zijn toespraak staat hieronder.
Dames en heren,
Bijna ieder mens vindt een goede gezondheid het belangrijkste wat er is in het leven. Daarom rookt circa 70 procent van de Nederlandse bevolking niét, voldoet iets meer dan de helft van de mensen aan de norm voor gezond bewegen en drinkt bijna de helft van de Nederlanders geen tot slechts met mate alcohol.
Een groot deel van de Nederlanders leeft dus tamelijk gezond. Maar een flink deel van de mensen ook niet. Bovendien wijzen recente cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek uit dat de leefstijl van de Nederlander niet verder verbetert.
En wat de gevolgen van een ongezonde leefstijl zijn, dat weet u nog beter dan ik. Alleen al het feit dat, voor een deel als gevolg van overgewicht, 600.000 Nederlanders diabetespatiënt type II zijn en er 250.000 mensen zijn die het misschien hebben maar dat nog niet weten, spreekt boekdelen.Eén van de belangrijkste wapens in de strijd tegen een ongezonde leefstijl is nog altijd preventie. Niet voor niks heeft dit kabinet afgesproken dat er de komende jaren veel aandacht voor preventie zal zijn. Want hoewel het een cliché is, geldt nog altijd de oude wijsheid dat voorkomen beter is dan genezen. Ik zal van preventie dan ook één van de hoofdthema’s van mijn beleid maken. Vandaag wil ik uiteenzetten hoe ik dat voor mij zie.
Wat ik in elk geval niét wil doen, is preventie alleen inzetten voor het verhogen van de gemiddelde levensverwachting. Want met preventie kun je ook de kwaliteit van het leven zelf verbeteren. Het gaat immers niet alleen om het ouder worden als zodanig, maar vooral om het gezónd ouder worden.
Daarom wil ik preventie veel meer inzetten als onderdeel van de hele levensloop en voor het verhogen van de kwaliteit van leven. Op die manier haal je de gezondheidswinst naar voren. Duur gezegd gaat het dan om compressie van morbiditeit aan het einde van het leven. Het gaat dus niet alleen om het toevoegen van meer jaren aan het leven, maar ook om meer gezonde jaren over de hele levensloop.
Als persoon sta je in een betekenisvolle betrekking tot anderen. Anderen ontlenen daaraan ook verwachtingen: kinderen, verwanten, collega’s etcetera. En die relaties kunnen ook te lijden krijgen bij en vanwege ziekte en gebreken. Natuurlijk zijn die niet altijd te vermijden en kan oprechte en degelijke zorg ook juist dan opbloeien. Maar dat neemt niet weg dat ziekte en gebreken een zorg blijven en het liefst vermeden moeten worden. Gezondheid is daarom niet alleen een doel op zichzelf en ook geen zaak van het afzonderlijke individu alleen. Ook in die zin leeft de mens in een context, met anderen.
Dat is ook precies de reden dat ik de directe omgeving van de mensen meer bij preventie wil betrekken. Met die omgeving bedoel ik instituten binnen de zorgsector als de huisarts, de specialist, het consultatiebureau en de zorgverzekeraar, maar ook instituten buiten de zorg, zoals de school, de werkgever, de sportvereniging en de gemeente.
Juist omdat de mens in een context leeft, hebben ook die anderen een gerechtvaardigd belang bij gezondheid. Dit biedt naar mijn stellige overtuiging goede aanknopingspunten voor een preventiebeleid. Dit biedt ook betere aanknopingspunten dan een moraliserend vingertje. Moraal en ethische beweringen roepen maar al te snel irritatie op, ook als het om gezondheid gaat. Iemand die dat goed begreep was de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer.
Een voorbeeld in zijn denklijn is de auto die niet kan starten als de veiligheidsgordel niet is vastgeklikt. De morele afweging is dan niet langer een last voor de mens, maar een vanzelfsprekende en makkelijke regel die door apparaten wordt gecontroleerd. Dat is ook de leidraad bij preventie. Geen betweterige vinger, maar een vanzelfsprekende gewoonte.
Daar komt bij dat een gezonde samenleving in het voordeel van iedereen is. Het is dé basis voor een sterke economie en dus ook voor de welvaart en welzijn van dit land. Over welvaart gesproken: ik vind het een morele plicht voor een welvarend land als het onze dat er bij voorkeur geen verschillen bestaan tussen bevolkingsgroepen als het om gezondheid gaat. Mensen die hoog op de sociaal-economische ladder staan, zijn doorgaans een stuk gezonder dan mensen die laag op diezelfde ladder staan.
Uit de Volksgezondheid Toekomst Verkenning van het RIVM blijkt dat mensen met een lagere opleiding gemiddeld vier jaar korter leven dan mensen met een hoge opleiding. Ook leven ze vijftien jaar in minder goede gezondheid. We moeten er aan werken dat die verschillen aanzienlijk verminderen. Zodat Nederland, dat nu tot de Europese middenmoot hoort als het om gezondheid gaat, weer tot de Europese top-5 gaat behoren.
Als overheid is het zaak te proberen een omgeving te creëren waarbij voor iedereen de gezonde keuze ook de gemakkelijke keuze is. Het is natuurlijk in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van mensen zelf om die gezonde keuze te maken. Maar daar kunnen we ze bij helpen. Door, zoals ik eerder al aangaf, de directe omgeving waarin mensen verkeren er meer bij te betrekken. Want in feite lopen de belangen van het individu en de directe omgeving als het om een goede gezondheid gaat, goeddeels parallel.
Om aan het begin van de levenscyclus te beginnen: ouders willen graag dat hun kind gezond is en blijft. Daarvoor laten ze, doorgaans, hun kind inenten, gaan ze ermee naar het consultatiebureau en geven ze het gezonde voeding.
Maar soms gaat het mis. Ik las pas over een onderzoek waaruit blijkt dat steeds meer baby’s en kleuters kampen met overgewicht. Volgens datzelfde onderzoek zouden ouders en artsen dit probleem niet of nauwelijks onderkennen. Het wordt dus tijd dat zij hier wél oog voor krijgen en vooral dat artsen dat niet onbesproken laten en de ouders adviseren wat ze moeten doen. En tallozen doen dat al. Want overgewicht al tijdens het eerste levensjaar kan later tot veel gezondheidsschade leiden.
Gezondheidsproblemen kunnen ook het gezin zwaar belasten of zelfs ontwrichten. Vader of moeder kan bijvoorbeeld depressief raken of drankproblemen hebben. Ik heb dat zelf in mijn nabije omgeving meegemaakt. Sommige van die ouders verwaarlozen of, erger nog, mishandelen hun kinderen. Op dat moment moet het maatschappelijk werk, of het toekomstige Centrum voor Jeugd en Gezin, in actie komen. Die hebben de expertise om op dat soort problemen in te spelen en het gezin weer op het goede spoor te krijgen.
De school speelt in dit verband eveneens een belangrijke rol. Met name in de zin van het geven van voorlichting over de gevaren van alcohol of drugs. Een leraar zou daar over moeten praten met zijn leerlingen en ze laten zien wat er gebeurt als je je elk weekend laat vollopen met bier of breezers. Ook dan valt aan te haken bij de gerechtvaardigde belangen van scholen zelf. Immers: niet zelden gaan de leerprestaties drastisch achteruit als je overmatig alcohol en drugs gebruikt. Door op het gezamenlijke belang, elk vanuit het eigen perspectief, aan te haken, ontstaan spontane bondgenootschappen in preventie.
Ook werkgevers hebben er alle belang bij dat hun werknemers gezond zijn en gezond blijven. Ze moeten niet alleen zorgen voor een werkplek die aan de arbo-eisen voldoet, maar ze kunnen nog meer dan nu al gebeurt, gezonde producten in het bedrijfsrestaurant opnemen, medewerkers tegen gereduceerd tarief aan bedrijfsfitness laten doen of in het kader van de zorgverzekering preventie in het verzekerd pakket opnemen. Ook hier kunnen belangen parallel gaan lopen. Dat is in eerste instantie een investering, maar dat betaalt zichzelf later ruimschoots uit in de vorm van een lager ziekteverzuim of een lagere ziektekostenpremie.In deze opsomming mogen zeker de gemeenten niet worden vergeten. In de preventienota van VWS, Kiezen voor gezond leven, staan vijf speerpunten centraal: roken, schadelijk alcoholgebruik, overgewicht, diabetes en depressies. In die nota staat ook dat gemeenten medio dit jaar hun eigen vierjaarlijkse gezondheidsnota moeten uitbrengen.
Ik vraag gemeenten en GGD’en om die landelijke speerpunten te vertalen in lokale acties. Dat kan bijvoorbeeld door de lokale openbare ruimte zó in te richten dat de inwoners worden gestimuleerd om meer te bewegen. Niet alleen in de vorm van sport- en trapveldjes, maar ook door goede fietspaden aan te leggen en te onderhouden. En een gemeente kan er bijvoorbeeld ook voor zorgen dat er geen snackbar vlak naast een school is gevestigd. Of doe zoals Haarlem, waar de gemeente ervoor zorgde dat de horeca-ondernemers gezamenlijk besloten af te zien van happy hours op vrijdagmiddag. Jonge cafébezoekers bleken namelijk veel overlast op straat te veroorzaken.
Gerechtvaardigde belangen, openbare orde en gezondheid kunnen hier parallel gaan lopen. En die parallellie moeten we actief opzoeken, om partners in preventie te worden.
Ik wil hier ook de voedingsindustrie niet onvermeld laten. Die doet gelukkig de laatste tijd al veel goede dingen. Ik juich dat toe. Laatst stond nog in de krant dat producten met minder vet, suiker en calorieën, al beter verkopen dan vergelijkbare ongezondere producten. Bedrijfsbelangen, reputatiemechanismen en gezondheid lopen dan in elkaar over en versterken elkaar. En vorige week las ik nog dat biologisch voedsel terrein wint. De consument koopt, eet en drinkt kennelijk steeds bewuster en gezonder. Een duidelijk voorbeeld van de verinnerlijkte moraal die Bonhoeffer schetste.
Als laatste in de reeks wil ik nog iets zeggen over de rol van de huisarts. Een flink aantal van hen doet al het nodige door patiënten bij wie zij een ongezonde leefstijl vermoeden, te wijzen op de nadelen en gevaren daarvan. Deze trend wil ik stimuleren. Immers: een huisarts staat dicht bij mensen en kan hen dan ook als eerste wijzen op de mogelijke gevolgen van ongezond gedrag. Hij kan zijn patiënten de noodzaak van een gezonde leefstijl laten inzien en zorgen dat ze niet verder in het zorgcircuit terecht komen.
Dames en heren,
Wat ik met dit alles wil zeggen is dat je op verschillende niveaus en op verschillende manieren mensen tot gezonder gedrag kunt aanzetten. En dat daarbij een belangrijke rol is weggelegd voor instellingen en instituten in de directe leefomgeving van de mensen. Juist omdát diezelfde instituties er zelf belang bij hebben kan preventie slagen. Meer van onderop en van binnenuit werken dus dan van bovenaf door de rijksoverheid. Om structuur te geven aan de eigen verantwoordelijkheid van de burger en te zorgen dat diezelfde burger een gezonde én een gemakkelijke keuze kan maken.
Daarmee zeg ik niet dat de overheid het onderwerp ‘preventie’ niet bovenaan op de agenda moet hebben staan. Ik zal als minister van VWS mijn verantwoordelijkheid op dat punt niet uit de weg gaan. Daarbij zal ik zeker mijn collega’s in het kabinet betrekken. Want zij hebben er belang bij uit een oogpunt van onderwijs, openbare orde of ziekteverzuim.
In dit verband wil ik nog even wijzen op een advies van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. De IGZ heeft geadviseerd om een Centrum voor Gezond Leven in het leven te roepen, als onderdeel van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Voornaamste taak van dit CGL zou moeten zijn het aanbrengen van meer samenhang tussen allerlei zogeheten interventieprogramma’s. Ik zal u binnenkort laten weten hoe ik met het CGL verder zal gaan.Dames en heren,
Ik rond af. U heeft tenslotte nog een heel congres voor de boeg. We zullen samen moeten werken aan een gezond Nederland en een gezonder leven voor alle Nederlanders. U, ik, alle instellingen en instituten die ik heb genoemd: ieder op zijn eigen manier en vanuit de eigen dominante invalshoek.
Dank u wel.