Antwoorden op kamervragen van Agema over fertiliteitsbehandelingen die lijden onder onweerkbare wetgeving
Antwoorden van minister Klink op de vragen van het Kamerlid Agema (PVV) over fertiliteitsbehandelingen die lijden onder onwerkbare wetgeving (2060707930).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel waarin wordt aangegeven dat artsen die fertiliteitsbehandelingen verrichten, te maken hebben met onwerkbare wetgeving?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u bekend met het feit dat de wetgeving waaronder artsen fertiliteitsbehandelingen verrichten onwerkbaar is, en dat deze wetgeving de kwaliteitscontrole op deze behandelingen in de weg staat? Deelt u de mening dat wetgeving niet mag conflicteren en de kwaliteitscontrole niet in de weg mag staan? Zo ja, wat gaat u eraan doen om die problemen effectief te bestrijden? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 2
Mij is niet bekend dat de wetgeving waaronder artsen fertiliteitsbehandelingen verrichten, onwerkbaar zou zijn.
Ik deel de mening dat wetgeving niet met andere wetgeving mag conflicteren maar bestrijd de indruk die het aangehaalde artikel wekt dat dit op het terrein van IVF-behandeling aan de orde is. Mede gelet op het gevoelige karakter van een IVF-behandeling zijn hierop verschillende wetten van toepassing, die vanuit verschillende invalshoeken de verschillende belangen die samenhangen met IVF beschermen. Deze wetten conflicteren echter niet met elkaar.
Een IVF-behandeling is een medische verrichting waarvoor op grond van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (WBMV) en het Besluit aanwijzing bijzondere medische verrichtingen een vergunning moet zijn verkregen om te mogen worden verricht.
Het planningsbesluit in-vitrofertilisatie regelt de behoefte aan centra waarin in-vitrofertilisatie wordt uitgeoefend en de wijze waarop in deze behoefte wordt voorzien. Het bedoelde planningsbesluit bevat voorts enkele regels die gelden bij de toepassing van in-vitrofertilisatie.
Daarnaast bevat de Embryowet ook regels die van toepassing zijn op in-vitrofertilisatie. Zo bevat de Embryowet de eis dat er een protocol tot stand moet worden gebracht door het bestuur van een instelling waar, buiten het menselijk lichaam, embryo’s tot stand worden gebracht of anderszins handelingen met embryo’s worden verricht. Gelet op de definitie van embryo in de Embryowet geldt deze eis voor instellingen waar IVF-behandelingen plaatsvinden.
Op grond van de Embryowet mogen embryo’s die niet worden gebruikt ten behoeve van het tot stand brengen van een eigen zwangerschap, ter beschikking worden gesteld ten behoeve van het tot stand brengen van een zwangerschap van een ander of in de wet genoemd wetenschappelijk onderzoek. In het aangehaalde artikel in Medisch Contact van 16 februari 2007 wordt gesteld dat voor validatie en kwaliteitscontrole geen gebruik kan worden gemaakt van embryo’s die zijn overgebleven na het tot stand brengen van een zwangerschap of wetenschappelijk onderzoek. Deze stelling is juist. Op grond van de Embryowet kunnen dergelijke embryo’s die zijn overgebleven slechts ter beschikking worden gesteld ten behoeve van de zwangerschap van een ander of in de wet genoemd wetenschappelijk onderzoek.
De evaluatie van de Embryowet merkt dit aan als een knelpunt van de Embryowet. In het evaluatierapport wordt aanbevolen de terbeschikkingstelling van embryo’s ook voor validatie en kwaliteitscontrole mogelijk te maken. Reeds in het standpunt naar aanleiding van het evaluatierapport heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat zij erkent dat er op dit punt sprake is van een knelpunt. Toegezegd is dat zal worden bezien wat de mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de doeleinden waarvoor embryo’s ter beschikking mogen worden gesteld. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hoopt op niet al te lange termijn over dit onderwerp een overleg te hebben met de vaste commissie voor volksgezondheid van uw Kamer. Daarna zal wellicht kunnen worden bezien hoe en onder welke voorwaarden dit probleem kan worden opgelost.
Daarnaast is het zo dat ook de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal (WVKL) van toepassing zijn op een IVF-behandeling. Op grond van artikel 36, dertiende lid, van de Wet BIG is het verrichten van handelingen ten aanzien van menselijke geslachtscellen en embryo’s, gericht op het anders dan op natuurlijke wijze tot stand brengen van een zwangerschap voorbehouden aan artsen. Op grond van artikel 9 van de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal is een erkenning vereist voor het vervoeren, bewaren, bewerken, overdragen en invoeren van lichaamsmateriaal. Het tot stand brengen en het bewaren van embryo’s valt hier onder. Na inwerkingtreding van de wijziging van Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal en het Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006 is er ook nog een vergunning vereist voor het verrichten van voor donoren vereiste tests van lichaamsmateriaal en moet er een arts of een bioloog worden aangewezen die verantwoordelijk is voor de orgaanbank.
In het aangehaalde artikel in Medisch Contact wordt gesteld dat er duidelijkheid zou moeten komen over de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het gebied van IVF-behandeling. Op grond van de Wet BIG is het artsen voorbehouden handelingen te verrichten met menselijke geslachtscellen gericht op het op andere dan natuurlijke wijze tot stand brengen van een zwangerschap. Gesteld wordt dat dit werk veelal wordt verricht door klinisch embryologen. Een klinisch embryoloog die geen arts is, kan de betrokken handelingen verrichten op basis van artikel 35 van de Wet BIG. Daarbij is het wel noodzakelijk dat de arts de opdracht tot IVF-behandeling geeft en dat de klinisch embryoloog de eventueel gegeven aanwijzingen van de arts opvolgt.
Op basis van artikel 4.4 van het Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006 moet een weefselinstelling een verantwoordelijke persoon aanwijzen. Op grond van de definitie van een weefselinstelling in de WVKL vallen de instellingen die betrokken zijn bij de IVF-behandeling daaronder. Het Eisenbesluit lichaamsmateriaal 2006 laat echter de ruimte om een arts of een bioloog als verantwoordelijke persoon aan te wijzen. Ik ga er daarom vanuit dat de instellingen hiermee de ruimte hebben om die persoon als verantwoordelijke aan te wijzen die gelet op de in de instelling te verrichten handelingen het meest passend is.
Samenvattend merk ik op dat er geen sprake is van conflicterende wetgeving op het gebied van in-vitrofertilisatie, met dien verstande dat er een knelpunt bestaat met betrekking tot de kwaliteitscontrole, waarvan bezien wordt hoe dit het beste kan worden opgelost.