Toespraak minister Plasterk bij congres De kunst van het verzilveren
Dames en heren,
Over innovatie en het Innovatieplatform het ik mij al eens eerder uitgelaten voordat ik minister werd en ik wil daar graag op inhaken.
U weet dat ik kritiek heb gehad op het Innovatieplatform oude stijl. Maar, ik heb ook gezegd – en dat herhaal ik nu in mijn nieuwe rol - dat het Innovatieplatform ervoor heeft gezorgd dat kennis, onderzoek en innovatie stevig op de agenda zijn gezet. Kijkt u maar naar het Regeerakkoord. Dit wordt nu één van de zes pijlers van het kabinetsbeleid. En datzelfde Innovatieplatform heeft er ook voor gezorgd dat er extra geld kwam voor onderzoek. Dat vind ik een belangrijke bijdrage van het Innovatieplatform. Daarom vind ik het ook goed dat in het Regeerakkoord staat dat er weer een Innovatieplatform komt. Maar dan wel een Innovatieplatform nieuwe stijl. Het gaat erom hoe dat nieuwe Innovatieplatform de innovatie in Nederland aanpakt.
Innovatie is in de eerste plaats een zaak van bedrijven en de dienstverleners, en van actoren in de private en de publieke sector. De overheid kan voorwaarden scheppen, in het belastingklimaat en op de arbeidsmarkt. En in het onderzoek. Bij dat laatste is ook het ondersteunen van excellent fundamenteel onderzoek zeer belangrijk. Dat moeten we doen, dat is de kern van mijn boodschap. Op zich geen nieuwe aanpak, ons land kent daarin een heel oude traditie. Kijkt u maar eens naar de Leidse fysica, waar het Nobelprijzen regende aan de school die ontstond rond Lorentz. Het is niet toevallig dat juist in een land met zo’n excellente traditie in de fysica kennis gebaseerde bedrijven ontstonden zoals Philips.
De waarde van zo’n traditie is niet alleen dat je excellente kennis genereert, maar ook en vooral dat je mensen opleidt in een traditie van excellentie. Dat begon destijds overigens al op de HBS. De hogere burgerschool speelde een grote rol. Daar werden slimme jongens vaak van arbeidershuize, opgeleid tot wetenschappelijk niveau. Helaas nog niet veel meisjes en dat is een probleem dat ook nu nog bestaat en waar we iets aan moeten doen.
De bijdrage van die kennis aan lokale innovatie is overigens maar beperkt. Om dat duidelijk te maken, wil ik u meenemen naar eind 2002. Op dat moment schoten de kennisplatforms en innovatienetwerken als paddenstoelen uit de grond. Op één van die bijeenkomsten was ik aanwezig.
Eerst werd er met algemene instemming geconstateerd dat men het in de stad Chicago zo veel beter deed dan in Nederland. Vervolgens kwam de vraag aan de orde, door één van de beleidsmakers, , waarom Nederlandse onderzoekers niet beter samenwerken in het belang van Nederland. Ik dacht toen bij mezelf: “Er is toch niemand die serieus denkt dat wetenschappers in Chicago rond de tafel gaan zitten om na te denken over de vraag: hoe kunnen we het belang van Chicago dienen? Dat doen ze niet! En juist omdat ze dat niet doen, zijn ze succesvol.”
Een onderzoeker in Chicago die denkt: “ik wil mijn regio versterken”, die zal nooit iets belangrijks doen. Een onderzoeker die in Nederland hetzelfde als primaire taak ziet, trouwens ook niet. Een onderzoeker moet helemaal niet op zo’n manier denken. Die moet denken: ik wil de ziekte van Alzheimer begrijpen. Of: ik wil kanker genezen. Of: ik wil weten hoe de hersens werken. Of: ik wil duurzame energie ontwikkelen. Die onderzoeker moet niet samenwerken met mensen die door platforms of ambtelijke projectgroepen zijn geselecteerd. Nee, die moet samenwerken met de beste mensen in zijn of haar vakgebied. Waar ook ter wereld. Want echte wetenschap is internationaal. De vraag hoe kanker ontstaat, kent geen regionale antwoorden.
Dames en heren,
Dat is wat mij betreft het vertrekpunt voor innovatie. Hoe staat dat nu in het Regeerakkoord? Daarop wil ik wat dieper ingaan. De kern hiervan is dat creativiteit de bron vormt van innovatie. Voor een vitale en innovatieve economie is een aantal zaken essentieel. Bijvoorbeeld een goed opgeleide en toegeruste beroepsbevolking. Maar ook hoogwaardige kennis en kunde.
Wat pure winst is - want dat heeft denk ik nog nooit zo expliciet in een Regeerakkoord gestaan - is dat er extra moet worden geïnvesteerd in ongebonden en zuiver wetenschappelijk onderzoek; vooral via de tweede geldstroom. En dan gaat het om de woorden ‘ongebonden en zuiver wetenschappelijk’. U zult begrijpen dat mij die uit het hart gegrepen zijn, want ik zeg het nog maar eens, voor mij is dat de belangrijkste voorwaarde voor innovatie: investeren in excellent fundamenteel onderzoek.
Wat ook in het Regeerakkoord staat - en wat ik van harte onderschrijf, sterker nog: ik heb het voor een deel zelf geschreven - is dat er een goede samenwerking en uitwisseling moet zijn tussen universiteiten, hogescholen, kenniscentra en bedrijfsleven. Dat komt het innovatieve vermogen van onze economie ten goede. Ik vind dat ook een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid, van bedrijven en van instellingen. Met name onze instellingen voor hoger beroepsonderwijs zullen hier tot hun recht kunnen komen, vooral door de de beroepsopleidingen continu te innoveren vanuit praktijkervaringen en zo te zorgen voor up to date opgeleide mensen met een innovatieve instelling.
Verder wil het Regeerakkoord een impuls aan innovatie geven door bedrijven fiscaal te stimuleren, onder meer via de WBSO (voluit: Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk) en door het aantal innovatievouchers uit te breiden. Het is heel belangrijk dat bedrijven meer investeren in onderzoek dat vooral is gericht op de lange termijn. Ik noem Philips weer als voorbeeld. Anders dan veel andere elektronica bedrijven heeft Philips tot nu toe het geweld van de Aziatische tijgers overleefd. Dat komt echt niet door een excellente marketing strategie. Het komt doordat Philips altijd is blijven investeren in lange termijn gericht onderzoek, en doordat de overheid dat ook heeft gedaan in de universiteiten en onderzoeksinstituten. Uitbreiding van de WBSO kan bedrijven een steuntje in de rug geven door de kosten van lange termijn onderzoek enigszins aanvaardbaar te maken. Maar het moet wel van die kant, van bedrijven komen. Ik doe dan ook graag een oproep aan de hier aanwezige bedrijven om de lange termijn goed in de gaten te houden.
Het Regeerakkoord zegt ook dat een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie wordt gedragen door investeringen in mensen en ruimte voor ondernemerschap. We hebben er zelfs een project voor benoemd: het ontwikkelen van een langetermijnstrategie voor innovatie en ondernemerschap. Natuurlijk in samenwerking tussen overheid, bedrijven, wetenschap en onderwijs. Ondersteund vanuit het Innovatieplatform nieuwe stijl. En met ruimte voor innovaties in onderwijs, zorg, energie en andere publieke sectoren.
In zo’n langetermijnstrategie zal valorisatie van kennis een belangrijke rol spelen. Onder het vorige kabinet is er op dit punt al veel gebeurd. Het belangrijkste daarvan vind ik het Technopartner programma en wel om twee redenen: Omdat dit programma het meest direct aansluit bij het wetenschappelijk onderzoek zelf. En ten tweede omdat het helpt om hobbels weg te nemen die onderzoekers ondervinden bij het starten van bedrijven: hulp bij bedrijfsmatige aspecten, risicokapitaal enzovoorts.
Maar er is nog veel meer gebeurd. Het resultaat is dat we het nu, als land, op het gebied van valorisatie helemaal niet slecht doen. Maar het kan nog beter, door nog meer te focussen op de excellente individuele onderzoekers.
Bij de uitwerking zal ik dankbaar gebruik maken van het advies over valorisatie dat de AWT vandaag heeft gepubliceerd. Daar staan heel verstandige dingen in. Bijvoorbeeld dat bij valorisatie vooral het proces belangrijk is: het proces dat ervoor zorgt dat wetenschappelijke kennis kan worden gebruikt.
Maar ook dat valorisatie breed moet worden bekeken, breder dan alleen economisch. Bij valorisatie gaat het ook om de bijdrage die wetenschap levert aan het in stand houden van maatschappelijke verbanden, aan onze cultuur en onze democratie.
Dames en heren,
Ik ben de laatste zeven jaar directeur geweest van het Hubrecht laboratorium, samen met Hans Clevers.
Hans heeft diverse bedrijven opgericht, waaronder Crucell: nu een beursgenoteerde onderneming. Tegelijkertijd bleef hij academisch toponderzoeker, van het allerhoogste niveau. Vrienden van mij in de Verenigde Staten deden hetzelfde. Dit onderstreept nog eens dat er geen tegenstelling bestaat tussen excellent academisch onderzoek en de vertaling naar de markt. Integendeel, er is synergie zodra mensen de kans krijgen en de stimulansen krijgen om datgene te doen waar ze echt goed in zijn.
Wat ook moet worden opgepakt, en nu nog te weinig gebeurt, dat is het inbouwen van financiële stimulansen. Onderzoekers zouden meer belang moeten hebben bij het omzetten van hun onderzoek in bedrijvigheid. Bijvoorbeeld door ze eigendomsrechten te geven op een deel van de opbrengsten van de intellectuele eigendom. In de Verenigde Staten is dat geregeld in de Bay-Dohle act. In de Nederlandse octrooiwetgeving staat dat de instellingen er zelf voor moeten zorgen dat onderzoekers een belang krijgen, maar er is niet geregeld hoeveel precies. Collega van der Hoeven en ik zijn het er over eens dat we op dit punt de wetgeving moeten veranderen: de onderzoekers moeten net als in Amerika recht krijgen op een percentage van de opbrengsten van de intellectuele eigendomsrechten.
Verder zouden de besturen meer betrokkenheid en routine aan de dag kunnen leggen waar het gaat om spin outs. En tenslotte moeten we werken aan een gunstig overheidsklimaat voor het starten van ondernemingen.
Dat zijn de dingen waar ik aan wil werken, maar niet alleen. Dat moeten we samen doen: bedrijven kennisinstellingen en universiteiten. Het motto van het Regeerakkoord luidt “Samen werken, samen leven”. Dat zijn geen holle frasen. In het bijzonder zie ik uit naar de samenwerking met de minister van Economische Zaken, Maria van der Hoeven. Zij sprak zojuist over een gouden eeuw en ik ben het met haar eens dat we met onze wetenschap goud in handen hebben. Dat goud willen we verzilveren.
Ik dank u wel.