Antwoorden op kamervragen van Kant over ouderenmishandeling

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DLZ-K-V-2751112

7 maart 2007

Antwoorden op Kamervragen van het Kamerlid Kant over ouderenmishandeling (206077810).

Vraag 1
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek naar ouderenmishandeling?
Zijn de resultaten voor u reden om verder onderzoek te doen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 1
Ik keur iedere situatie waarbij er sprake van mishandeling is af. Het onderzoek waar in de Kamervragen aan gerefereerd wordt is een onderzoek naar de mate waarin verpleeghuisartsen in aanraking zijn geweest met ouderenmishandeling en niet naar het voorkomen ervan. Het is lastig goed zicht op dat laatste te krijgen. Vanuit het perspectief dat elk geval van mishandeling er één teveel is, vind ik het belangrijker aandacht te hebben voor het voorkomen (preventie) dan voor het vóórkomen (prevalentie). Ik ben op dit moment niet van plan verder onderzoek te laten doen.

Vraag 2
Deelt u de mening dat de opleidingen voor mensen die (mogelijk) gaan werken in de ouderenzorg aandacht zouden moeten besteden aan het risico van ouderenmishandeling, mede om het onderwerp meer bespreekbaar te maken en uit de taboesfeer te halen? Zo ja, bent u bereid met de opleidingen in gesprek te gaan over het opnemen van het risico van ouderenmishandeling in de lesstof?

Antwoord 2
Ik deel uw mening dat zorgverleners kennis moeten hebben van en aandacht moeten besteden aan het risico op ouderenmishandeling. Dit past als onderwerp in de opleiding maar het vraag veel meer nog om een dagelijkse betrokkenheid. Door middel van gesprekken op de werkvloer zoals intervisie krijgen medewerkers de kans om ervaringen met bewoners te delen en problemen te bespreken. De ervaring leert dat het voeren van dit soort gesprekken de taboes doorbreekt maar ook de druk op medewerkers verminderen. Hier zie ik nadrukkelijk een rol voor de brancheorganisatie en de individuele zorgaanbieder.

Vraag 3
Wat is uw reactie op de bewering van de Inspectie dat ouderenmishandeling vooral een zaak is van zorginstellingen?

Antwoord 3
Zorginstellingen zijn op basis van de Kwaliteitswet Zorginstellingen zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Zij dienen te beschikken over preventief beleid om te zorgen dat oudermishandeling niet voorkomt.

Vraag 4
Wat is volgens u de reden dat slachtoffers en of daarbij betrokkenen wantrouwend zijn ten aanzien van klachtencommissies? Wat bent u van plan te ondernemen om dit wantrouwen weg te nemen?

Antwoord 4
Het wantrouwen jegens een klachtencommissie is vaak gestoeld op de angst voor represailles. De wet Klachtrecht Cliënten zorgsector vereist daarom dat er een onafhankelijke klachtencommissie is waardoor de belangen van de individuele bewoner geborgd zijn. In de indicatoren voor verantwoorde zorg is het informeren van de individuele bewoner een expliciete opdracht van de zorgaanbieder. Het verstrekken van informatie over de klachtencommissie is hier onderdeel van. Daarbij is het van belang te benadrukken dat deze onafhankelijk is.

Vraag 5
Bent u bereid te kijken naar mogelijkheden om cliëntenraden op een onafhankelijke manier, dus niet via de instellingen, te laten financieren? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 5
Op 31 januari 2007 is een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II 2006/07, 30 946) met het oog op de versterking van de positie van de cliëntenraden. Uit de evaluatie van de Wmcz is gebleken dat sommige cliëntenraden onvoldoende budget ter beschikking wordt gesteld om hun taak naar behoren te kunnen verrichten. Daardoor kan het functioneren van de cliëntenraad in de knel komen. Om aan dit probleem een einde te maken, is in het wetsvoorstel aan de verplichting van de zorgaanbieder om de materiële middelen te regelen, de norm ‘voldoende’ toegevoegd. Op die manier krijgt de cliëntenraad meer houvast indien een budget naar zijn mening ontoereikend is om zijn bevoegdheden op een goede manier uit te oefenen. Bovendien is er een delegatiebepaling opgenomen op grond waarvan de minister in een ministeriële regeling nadere eisen kan stellen aan het vaststellen van het budget. De noodzaak en mogelijkheid om een ministeriële regeling te maken wordt in nauwe samenwerking met de overkoepelende organisaties van cliëntenraden en zorgaanbieders onderzocht.

Vraag 6
Wat is uw reactie op het signaal dat er een relatie bestaat tussen de werkdruk in de ouderenzorg en ouderenmishandeling?

Antwoord 6
Recent (wetenschappelijk) onderzoek door de Universiteit van Maastricht (Jan Hamers en Anna Huizing: onderzoek naar effect van bijscholing en hoeveelheid medewerkers op toepassing van vrijheidsbeperkingen) naar de toepassing van vrijheidsbeperkingen bij bewoners alsmede onderzoek naar de kwaliteit van zorg en de relatie met werkdruk laten zien dat er nauwelijks een relatie is tussen werkdruk en de wijze waarop verzorgenden bewoners verzorgen. Gegevens van het eerder genoemde LPBO over ouderenmishandeling in de thuissituatie laat zien dat er vaak een complex van factoren een rol speelt bij mishandeling. Handelingsverlegenheid speelt daarbij vaak een grote rol.

Vraag 7
Bent u bereid de Inspectie onderzoek te laten doen naar de relatie tussen werkdruk en mishandeling door personeel? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 7
Aandacht voor ouderenmishandeling is onderdeel van de reguliere taak van de IGZ, klachten kunnen worden gemeld bij het meldpunt van de IGZ. Daarnaast is het onderdeel van het gefaseerd gelaagd toezicht waarbij toetsing op risico’s en kwaliteit van zorg op grond van de indicatoren verantwoorde zorg plaats vind. Uiteindelijk is er de mogelijkheid om vervolging op grond van het strafrecht te laten plaats vinden als er aanwijzingen zijn van mishandeling.


Vraag 8
Hoeveel meldingen zijn er sinds de oprichting, bij de landelijke steunpunten ouderenmishandelingen binnengekomen ?

Antwoord 8
Bij het Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling (LPBO) komen meldingen binnen over mishandeling in de thuissituatie. Door 15 lokale netwerken/steunpunten zijn in 2005 cijfers ingeleverd. Daar zijn in totaal 235 meldingen binnen gekomen. Dit is geen landelijk beeld, omdat niet alle lokale netwerken cijfers hebben doorgegeven. In totaal zijn er in 200 gemeentes een meldpunt, deze meldpunten zijn aangesloten bij lokale netwerken.

Vraag 9
Komt dit aantal overeen met het aantal meldingen dat bij de Inspectie is binnengekomen? Zo neen, wat is de verklaring van de discrepantie?

Antwoord 9
Nee, want de definities van de LPBO (Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling) over mishandeling en van de IGZ over calamiteiten en slechte bejegening lopen niet parallel. Daarnaast gaan de meldingen bij het LPBO uitsluitend over mishandeling in de thuissituatie. Om die reden is niet aan te geven of er discrepantie tussen de cijfers bestaat.

Vraag 10
Hebben mensen die werkzaam zijn in de ouderenzorg de mogelijkheid om anoniem melding te maken bij het vermoeden van mishandeling? Zo neen, vindt u dat deze mogelijkheid er zou moeten zijn?

Antwoord 10
Zorgmedewerkers hebben de mogelijkheid om anoniem melding te doen, zowel bij de interne klachtencommissie als bij het meldpunt van de IGZ. Het probleem is echter dat anonieme meldingen geen vervolg kunnen krijgen, de IGZ kan niet met een niet te herleiden klacht van melder en betrokkene een onderzoek starten.

Vraag 11
Deelt u de mening dat er een protocol ouderenmishandeling, net als het protocol kindermishandeling, zou moeten worden ingevoerd om onder andere zorgverleners bij een vermoeden van mishandeling een instrument te geven om dit zichtbaar te maken en hen een handvat te geven hoe te handelen? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 11
Ik zal in overleg treden met de Nederlandse Vereniging van Verpleeghuisartsen (NVVA) en ActiZ om de mogelijkheden van een dergelijk protocol te bespreken.