Antwoorden op kamervragen over chaos bij meldpunt Integriteit

Antwoorden op kamervragen van de leden Bussemaker en Eijsink (beiden PvdA) over chaos bij het meldpunt Integriteit

1. Vraag
Kent u het artikel ‘Chaos bij meldpunt Integriteit’? 1)

1. Antwoord
Ja

2. Vraag
Bent u op de hoogte van de klachten van het personeel van het Centrum Arbeidsverhoudingen (CAOP) over een intimiderende sfeer? Zo ja, sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?

3. Vraag
Welke actie heeft u genomen tegen het gedrag van de bestuursleden, waarvan de rechter oordeelde dat er sprake was van ‘wangedrag’ en uitgesproken onrechtmatige nalatigheid?


2 en 3 Antwoord
Ik ben op de hoogte van het feit dat 10 medewerkers van de Stichting Centrum Arbeidsverhoudingen voor Overheidspersoneel (CAOP) een rechtszaak hebben aangespannen tegen het bestuur van het CAOP en dat de rechter inmiddels in dezen uitspraak heeft gedaan.

Van belang in dit verband is dat het CAOP niet onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties valt. Vanwege de verschuiving in de arbeidsverhoudingen in de publieke dienst van een eenzijdige naar een tweezijdige relatie (onderhandelingen tussen twee gelijkwaardige overlegpartners) heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties samen met vertegenwoordigers van de vakcentrales midden jaren ‘90 bewust een onafhankelijke stichting opgericht om het arbeidsvoorwaardenoverleg in het vervolg los van het ministerie te ondersteunen. Het bestuur van het CAOP is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Verbond Sectorwerkgevers Overheid en de Samenwerkende Centrales voor Overheidspersoneel. De minister heeft dan ook, behalve in het kader van de subsidieverstrekking en een enkele (in casu niet relevante) statutaire goedkeuringsbevoegdheid, geen rol met betrekking tot het beheer en bestuur van de stichting noch concrete bevoegdheden in dat verband. De eindverantwoordelijkheid berust bij het bestuur van de stichting.

Gelet hierop is het niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om bemoeienis te hebben met de situatie op de werkvloer of het gedrag van bestuurders.

4. Vraag
In welke mate hebben het wanbestuur en de intimiderende werksfeer invloed op de kwaliteit van de dienstverlening van het CAOP, te weten de CAO-onderhandelingen, de administratie, jaarverslagen en ondersteuning van tientallen bezwaarcommissies over arbeidsomstandigheden en het ‘klokkenluidersmeldpunt’?

5. Vraag
Kunt u garanderen dat er geen nadelige gevolgen zijn (geweest) voor het verloop van de CAO-onderhandelingen voor het personeel bij de rijksoverheid, defensie en onderwijsinstellingen?

4 en 5 Antwoord
Mij hebben geen signalen bereikt, ook niet vanuit mijn ministerie daar waar de werkgeversrol voor de sector Rijk en voor de sector Politie wordt vervuld, die er op wijzen dat de situatie zoals die zich heeft voorgedaan, de kwaliteit van de dienstverlening heeft aangetast.

Dat geldt ook voor de dienstverlening aan de Commissie integriteit overheid (afgekort CIO en in het krantenartikel aangeduid als Meldpunt integriteit). Dat er bij die commissie sprake zou zijn van een chaos, kan ik derhalve niet onderschrijven. Wel heeft de voorzitter van de commissie afgelopen najaar telefonisch aan mijn ministerie laten weten zich zorgen te maken over het feit dat een aantal van de werknemers van het CAOP dat ingezet wordt voor het voeren van het secretariaat en administratie van zijn commissie door ziekte afwezig was. Omdat het CAOP voor de administratieve en secretariële ondersteuning van de CIO subsidie ontvangt van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is deze zorg van de voorzitter van de CIO kenbaar gemaakt bij de algemeen directeur van het CAOP die immers verantwoordelijk is voor de dagelijkse bedrijfsvoering. Naar ik heb begrepen, is er inmiddels naar tevredenheid in een oplossing voor de capaciteitsproblemen voorzien.

Overigens zal op grond van de nieuwe subsidieregeling (Subsidieregeling Stichting CAOP, Stcrt. 27 januari 2006, 20) de kwaliteit van de dienstverlening worden betrokken bij de vaststelling van de subsidie. Ingevolge artikel 12 van de regeling zullen de verplichte verantwoordingsdocumenten expliciet inzicht moeten geven in de kwalitatieve beoordeling van de gesubsidieerde activiteiten door de Stichting Verbond voor Sectorwerkgevers Overheid, de Centrales van Overheidspersoneel en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De eerste verantwoording volgens de nieuwe regeling, te weten de verantwoording voor de subsidie over 2006, die binnen zes maanden na 1 januari j.l. bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie moet worden ingediend, moet uiteraard nog worden ontvangen.

6. Vraag
Kunt u garanderen dat de ambtenaren geen nadeel ondervinden van de door de rechter geconstateerde ‘onzorgvuldigheid, onoplettendheid en onprofessionaliteit’ van het negen-koppige bestuur?

6. Antwoord
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen 2 en 3.

1) Algemeen Dagblad, 24 november 2006