Project Battlefield Management System
Ministerie van Defensie
Postbus 20701
2500 ES Den Haag
Telefoon (070) - 3 18 81 88
Fax (070) - 3 18 78 88
Aan |
de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Plein 2 2511 CR Den Haag |
Afschrift aan |
de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 22 2513 AA Den Haag |
Datum Ons kenmerk Onderwerp |
28 november 2002 M2002002822 project Battlefield Management System |
Inleiding
Op 9 december 1997 (Kamerstuk 25 600X, nr. 25) bent u geïnformeerd over de behoefte aan een "Battlefield Management System" (BMS) voor eenheden van de Koninklijke landmacht. Een BMS bestaat uit een computer met beeldscherm die in voertuigen is ingebouwd en is gekoppeld aan een plaatsbepalingssysteem. Het ondersteunt de commandovoering op bataljonsniveau en lager door informatie over de situatie in het operatiegebied te verwerken en te verspreiden. Commandanten beschikken daarmee over de vereiste actuele informatie van het operatiegebied en de strijdende partijen ("situational awareness") die vereist is in het moderne operationele optreden. Het BMS-project is een belangrijk onderdeel in de verbetering van de operationele informatievoorziening en de commandovoering.
In de A-brief van december 1997 is de wenselijkheid uitgesproken bij dit project eerst een proef uit te voeren alvorens een eventuele seriebehoefte vast te stellen. Als redenen hiervoor gelden enerzijds dat de functionele eisen van het Battlefield Management System nog niet volledig bekend zijn en anderzijds dat de ontwikkelingen op gebied van de informatietechnologie bijzonder snel gaan met het risico dat een traditionele projectaanpak die ontwikkelingen niet kan volgen. De desbetreffende proef bestaat uit twee delen. Het eerste deel, de demonstratie-fase, bestaat uit onderzoek en testen op kleine schaal. Voor het tweede deel, de "pilot"-fase, worden BMS-systemen op beperkte schaal bij een operationele eenheid ingevoerd en operationeel gebruikt.
De oorspronkelijke planning van het project BMS, zoals gemeld in de A-brief van 9 december 1997 en de Defensiebegroting 2002, ging uit van twee separate DMP-trajecten waarbij één traject de demonstratie- en de "pilot"-fase betrof en het andere traject bestond uit de behoeftestelling voor de serie. Uit praktische overwegingen maar ook vanwege de herkenbaarheid zijn de demonstratie-fase (B-fase), de "pilot"-fase (C-fase) en de seriebehoefte (D-fase) inmiddels in één project geïntegreerd.
Met deze B-brief bericht ik u over de resultaten van de demonstratie-fase en ga ik in op de plannen voor de uitvoering van de volgende fase: de "pilot".
Resultaten demonstratie-fase
In de inmiddels voltooide demonstratie-fase is onderzoek gedaan naar de operationele mogelijkheden van een BMS-systeem. De functionele eisen zijn geïnventariseerd. De demonstratie laat een belangrijke verbetering zien ten opzichte van de bestaande situatie voor wat betreft oriëntatie in het terrein en inzicht in de actuele omgevingsomstandigheden. Daarnaast vereenvoudigt een BMS de informatie overdracht bij bevelsuitgiften en verloopt het operationeel bevelvoeringsproces sneller en efficienter, omdat de mogelijkheid tot parallel plannen binnen een commandopost beschikbaar komt.
Tijdens de demonstratie-fase bleek verder dat de bestaande radio communicatiemiddelen beperkingen hebben wat betreft de hoeveelheid en snelheid waarmee informatie vanuit een BMS kan worden verzonden. Ook het aantal stations per netwerk is beperkt. Een tijdelijke oplossing hiervoor is gevonden door een verschillende prioriteit aan te verzenden berichten toe te kennen.
Aanpak "pilot"-fase
De belangrijkste doelstellingen voor de "pilot"-fase zijn de verifiëring van de operationele meerwaarde van het BMS en de omschrijving van een definitieve behoeftestelling voor de serie (zie A-brief van 9 december 1997). Hiertoe wordt een operationele eenheid uitgerust met in voertuigen ingebouwde BMS-systemen die gedurende langere tijd onder verschillende operationele omstandigheden worden gebruikt.
In de "pilot"-fase wordt de invloed van een BMS-systeem op de commandovoering onderzocht. Hiertoe worden in samenwerking met TNO onder verschillende operationele omstandigheden kwalitatieve en kwantitatieve metingen en observaties uitgevoerd.
Naast genoemd onderzoek worden in de "pilot" tevens de consequenties bezien van de mogelijke invoering van BMS op de gebieden personeel, organisatie, opleiding en training, transmissiecapaciteit (hoeveelheid en snelheid van datacommunicatie), logistiek en doctrine. Op basis van de ervaringen tijdens de "pilot"-fase worden plannen uitgewerkt voor een eventuele behoefte aan datatransmissiemiddelen die een rol gaan vervullen binnen het geheel aan principes, regels en standaarden voor commandovoerings-, communicatie- en informatiesystemen, "C3I-architectuur" genaamd. Hiermee moeten de in de demonstratie-fase geconstateerde communicatiebeperkingen tot het verleden gaan behoren.
Uiteraard wordt bij het opstellen van de onderzoeksplannen gebruik gemaakt van de opgedane ervaring en onderzoeksmethodieken afkomstig van andere Navo-landen zoals de Verenigde Staten en Duitsland.
Internationale samenwerking
In tal van landen waaronder de Verenigde Staten, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Spanje en Zweden is de behoefte aan een BMS-systeem onderkend en worden soortgelijke systemen ontwikkeld. Vooral in de Verenigde Staten wordt op grote schaal geoefend met een "gedigitaliseerde" brigade. Hoewel de internationale samenwerking op het gebied van de commandovoeringssystemen voor de hogere organisatieniveaus steeds meer vorm krijgt door het maken van afspraken over te gebruiken standaarden, is er nog nauwelijks sprake van standaardisatie voor het bataljonsniveau en lager. De genoemde landen gebruiken veelal eigen oplossingen en protocollen voor datacommunicatie, die zijn toegesneden op de daar in gebruik zijnde radioapparatuur. Hierdoor is internationale samenwerking tijdens de "pilot"-fase niet mogelijk. Dit laat onverlet dat voor de langere termijn wordt gewerkt aan interoperabiliteit tussen de verschillende nationale BMS-systemen.
Nationale afstemming
De Koninklijke marine (mariniers) en de Koninklijke luchtmacht krijgen tijdens een "joint" optreden in de toekomst te maken met BMS en daarvan afkomstige gegevens. De uitwisseling van gegevens dient dan gewaarborgd te zijn. In de komende periode werkt de Koninklijke landmacht daarom intensief samen met de Koninklijke marine en de Koninklijke luchtmacht. Dit komt o.a. tot uitdrukking in de uitwisseling van informatie, de aanwezigheid van een liaison officier in het "Command and Control Support Center" van de Koninklijke landmacht, het testen van een BMS-systeem door de mariniers en de coördinatie met het NIMCIS-project van de Koninklijke marine.
Financiële aspecten
e A-brief van 9 december 1997 gaf aan dat de Koninklijke landmacht in totaal ¬ 131,6 miljoen (f 290 miljoen) voor het project had gereserveerd, waarvan ¬ 18,1 miljoen voor de totale praktijkproef (demonstratie-fase en "pilot"-fase). De Defensiebegroting 2002 liet als gevolg van nadere prioriteitstelling een neerwaarts bijgestelde omvang van het project zien van ¬ 93,7 miljoen. Hiervan was nog steeds ¬ 18,1 miljoen gereserveerd voor de proef. Thans is als gevolg van een hernieuwde prioriteitstelling voor het totale project een bedrag gereserveerd van ¬ 30,7 miljoen. Hiervan is ¬ 6,7 miljoen reeds verplicht voor de demonstratie-fase en ¬ 4 miljoen bestemd voor de "pilot"-fase. Voor de serie is vooralsnog, na 2007, een budget van ¬ 20 miljoen gereserveerd in de plannen van de Koninklijke landmacht. Daarmee wordt de oorspronkelijke planning van de serie (D-fase) twee jaar vertraagd.
Door verlaging van het bijgestelde budget voor de volgende projectfase ("pilot"-fase) is het niet meer mogelijk een heel bataljon gelijktijdig met BMS-systemen uit te rusten. Hierdoor moet niet alleen de planning en uitvoering van de onderzoeken maar ook de interpretatie van de resultaten daarvan met de grootst mogelijke zorgvuldigheid geschieden. Met de huidige reservering van ¬ 20 miljoen voor de serie kan slechts een deel van de oorspronkelijke behoefte worden gerealiseerd. Op basis van de resultaten van de onderzoeken uit de "pilot" wordt de definitieve seriebehoefte bepaald. Hierbij wordt naast technische en financiële aspecten ook rekening gehouden met operationele en organisatorische factoren. Vervolgens wordt bezien of de oorspronkelijke behoefte alsnog moet worden geaccommodeerd of dat wordt volstaan met het thans voorziene deel van de behoefte.
Door de wijziging in de financiële planning lijkt de seriefase niet meer aan te sluiten op het einde van de "pilot"-fase. De voornaamste redenen om de "pilot" toch op dit moment uit te voeren zijn:
- De ervaringsgevens uit de "pilot"-fase zullen een belangrijke bijdrage leveren aan de "C3I-architectuur" die de basis vormt voor tal van andere projecten waaronder de toekomstige commandovoeringssystemen voor de luchtverdediging ("Future Ground Based Air Defence", voorheen Nesrads) en vuursteun;
- Herstart op een later moment leidt tot extra kosten en verlies van opgebouwde kennis uit de voorgaande fase;
- Nieuw materieel zoals de Fennek en PzH2000 is voorbereid voor het gebruik van BMS. Een optimale inzet van deze systemen is mede afhankelijk van de aanwezigheid van BMS. Een tijdige uitvoering van de "pilot"-fase is dan ook van groot belang.
Voortzetting van het project
Ik ben voornemens de Koninklijke landmacht toestemming te geven de "pilot" uit te voeren en de financiële middelen daarvoor (¬ 4 miljoen) beschikbaar te stellen.
Over de resultaten van de pilot en de definitieve behoefte voor de serie zult u naar verwachting medio 2005 worden geïnformeerd.
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE