Tuchtrecht | Overige klachten | ECLI:NL:TGZCTG:2017:73
ECLI:NL:TGZCTG:2017:73
Datum uitspraak: 16-02-2017
Datum publicatie: 16-02-2017
Zaaknummer(s): c2016.293
Onderwerp: Overige klachten
Beroepsgroep: Verpleegkundige
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager is gehuwd geweest met de verpleegkundige. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren. De verpleegkundige heeft in een kortgedingprocedure over de omgang tussen klager en de kinderen een emailbericht in het geding gebracht. In dit bericht heeft de zus van klager aan de verpleegkundige geschreven dat zij van haar moeder heeft gehoord dat klager tegen haar moeder heeft gezegd dat hij de kinderen meeneemt en nooit meer terugkomt en dat een arts tegen haar heeft gezegd dat haar moeder dit niet heeft kunnen bedenken. Klager verwijt de verpleegkundige dat zij met deze handelwijze het vertrouwen in de beroepsgroep in ernstig diskrediet heeft gebracht. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager in zijn klacht niet-ontvankelijk verklaard. Naar het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege is het handelen van de verpleegkundige niet verweven met haar hoedanigheid van verpleegkundige. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft dit oordeel van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep wordt verworpen.
----------
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2016.293 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verpleegkundige, wonende te D.,
verweerster in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 5 april 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 mei 2016, onder nummer 16/116Vp, heeft dat College klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De verpleegkundige heeft geen verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 januari 2017, waar zijn verschenen klager en de verpleegkundige. Van de zijde van de verpleegkundige is E. als getuige verschenen en onder ede gehoord.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
"(...) 2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager is gehuwd geweest met aangeklaagde. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren.
2.2 Op 29 oktober 2015 bezocht klagers zus haar moeder die bekend is met Alzheimer.
Na dit bezoek heeft klagers zus om 23.47 uur aangeklaagde een e-mail gezonden, waarin onder andere staat gemeld:
" (...) Toen ik er om 09.45 was vertelde mijn moeder dat Hij vannacht was geweest. (...) A. zei ik en dat beaamde ze. Ja die stond aan mijn bed. Hij zei dat hij de kinderen mee zou nemen en nooit meer terug zou komen. (...) Heb dit voorgelegd aan de arts (...) Volgens de arts en de begeleider (...) zou mijn moeder dit niet kunnen bedenken (...)".
2.3 Daags daarna, op 30 oktober 2015, heeft aangeklaagde naar aanleiding van de inhoud van voornoemde e-mail de voorzieningenrechter met spoed verzocht de beschikking van 3 september 2015 op te schorten, in welke beschikking de zorg- en opvoedingstaken bij klager zijn vastgelegd. Bij beslissing van diezelfde dag heeft de voorzieningenrechter het verzoek van aangeklaagde toegewezen voor wat betreft de onbegeleide contactregeling. Klager is niet bij de behandeling ter terechtzitting aanwezig geweest.
2.4 In een aan klager gerichte e-mail van 4 december 2015 heeft de eerst verantwoordelijk specialist ouderengeneeskunde zich met nadruk gedistantieerd van de uitspraken die in haar naam zijn gedaan tijdens het bezoek van klagers zus aan haar moeder.
3. De klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat aangeklaagde met haar handelwijze het vertrouwen in de beroepsgroep ernstig in diskrediet heeft gebracht.
4. De beoordeling
Beoordeeld moet worden of het handelen en/of nalaten van aangeklaagde is onderworpen aan de tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47 lid 1 sub a en b van de Wet Big.
Naar het oordeel van het college ziet het door klaagster aan verweerster verweten handelen niet op handelen of/nalaten in de strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar dient te betrachten jegens degene met betrekking tot wiens gezondheidstoestand bijstand wordt verleend en/of ingeroepen (de eerste tuchtnorm). Evenmin is sprake van gedragingen die niet door de eerste tuchtnorm worden bestreken, maar niettemin in strijd kunnen zijn met het algemeen belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Volgens vaste jurisprudentie moet in dat geval het handelen van aangeklaagde voldoende weerslag hebben op de individuele gezondheidszorg en dient het handelen van aangeklaagde niet los te kunnen worden gezien van haar hoedanigheid van verpleegkundige.
Naar het oordeel van het college is het handelen van aangeklaagde niet verweven met haar hoedanigheid van verpleegkundige en is sprake van prive-gedrag. Hoe de aangeklaagde zich prive gedraagt is, behoudens bijzondere omstandigheden, geen zaak voor de tuchtrechter. Dat is slechts anders indien dit prive-gedrag van invloed is op de beroepsuitoefening. Daarvan is in dit geval geen sprake. De conclusie moet zijn dat het handelen van aangeklaagde niet ter toetsing aan het college kan worden voorgelegd.
(...)"
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2 "2. De feiten" zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.2 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat het beroep ertoe strekt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over klachten ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Nu in beroep geen nieuwe klachten in behandeling kunnen worden genomen en klager de klacht dat de verpleegkundige haar medisch beroepsgeheim heeft geschonden voor het eerst ter terechtzitting in beroep naar voren heeft gebracht, kan het Centraal Tuchtcollege die klacht niet in behandeling nemen.
4.3 De behandeling van de in eerste aanleg voorgelegde klacht in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het handelen dat klager de verpleegkundige verwijt, heeft plaatsgevonden in de privesfeer en valt daarom niet onder de tuchtnormen die zijn vastgelegd in artikel 47 van de Wet BIG. Het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. J.P. Fokker en
mr. T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen en M.J.E. van Haren en W.J.B. Hauwert, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. A. Mul, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting
van 16 februari 2017. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.