Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2017:49

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:49

Datum uitspraak: 10-01-2017

Datum publicatie: 27-01-2017

Zaaknummer(s): c2016.193

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: De klacht is gericht tegen een huisarts. Klager verwijt de huisarts dat zij zich onvoldoende heeft ingespannen om een door klager beoogd tandartsbezoek mogelijk te maken, dat zij zich bij het voorschrijven van Dormicum van leugens heeft bediend en dat zij klager uit haar praktijk heeft weggetreiterd. Het Regionaal College heeft de klacht ongegrond verklaard.Beroep verworpen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.193 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. P.A. de Zeeuw, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klager - heeft op 18 november 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna: de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

3 mei 2016, onder nummer G2015/146 heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard en deze afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 januari 2017, waar de huisarts is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het College, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1.

Verweerster is sinds 2001 gevestigd als huisarts in B.. Klager heeft vanaf dat moment deel uitgemaakt van haar patientenbestand.

2.2.

In 2012 moest klager een tandartsbezoek ondergaan. Omdat klagers mobiliteit beperkt is, heeft hij verweerster diverse keren gevraagd een ambulance voor hem te regelen die hem naar de tandarts kon brengen. Klager was daarnaast erg bang voor tandheelkundige zorg en heeft om die reden aan verweerster gevraagd een anesthesist voor de behandeling te regelen. Verweerster heeft diverse keren aan klager proberen uit te leggen dat ze aan zijn verzoek niet kon voldoen omdat er geen indicatie voor bestond. Verweerster heeft alternatieven aangedragen, waaronder een mobiele tandarts, het verstrekken van oxazepam of het maken van een afspraak met de kaakchirurg waarbij klager direct aan de beurt zou zijn. Verweerster heeft daarnaast een bezoek aan klager gebracht om haar besluit toe te lichten.

2.3.

Klager was het niet eens met dit besluit en heeft een klacht ingediend bij het gezondheidscentrum waar verweerster werkzaam is. Naar aanleiding van deze klacht heeft verweerster klager andermaal thuis opgezocht en heeft hem haar besluit nogmaals proberen uit te leggen.

2.4.

In juni 2013 is verweerster door haar collega D. benaderd. Deze is als arts verstandelijk gehandicapten verbonden aan de instelling E..

Klager had op eigen initiatief contact met hem gezocht over zijn (tandheelkundige) wensen. D. vertelde verweerster dat in uiterste nood nog wel eens Dormicum oraal werd gegeven bij veel angst voor de tandarts. Verweerster kon zich met de overwegingen van D. verenigen en heeft aan klager Dormicum voorgeschreven om daarmee het tandartsbezoek mogelijk te maken.

2.5.

Er is eenmaal een misverstand geweest over een door klager verlangd Dormicum herhaalrecept, te weten op 11 september 2015. Verweerster heeft toen, zonder het dossier na te kijken, aan de assistente aangegeven dat aan klager geen Dormicum kon worden voorgeschreven, toen hij daar om vroeg. Toen klager hierover een klacht bij het gezondheidscentrum indiende, heeft de praktijkmanager de klacht beantwoord per brief d.d. 15 oktober 2015. Klager heeft naar aanleiding van deze brief een aangetekende brief aan verweerster gestuurd en verweerster heeft op 5 november 2015 telefonisch contact met klager opgenomen en de omissie hersteld.

2.6.

In dit gesprek heeft verweerster eveneens gezegd dat uit de klachtenbrieven duidelijk was geworden dat klager ontevreden over haar was en een structureel gebrek aan vertrouwen in haar leek te hebben. Ze heeft klager daarom in overweging gegeven een andere huisarts te zoeken. Hierna heeft klager de klachten ingediend bij het college.

3. De klachten

De klachten luiden - zakelijk weergegeven - als volgt. Klager verwijt verweerster dat zij:

- zich in 2013 onvoldoende heeft ingespannen om een door klager beoogd

tandartsbezoek mogelijk te maken;

- zich bij het voorschrijven van Dormicum van leugens zou hebben bediend;

- klager uit haar praktijk heeft weggetreiterd.

4. Het verweer

Namens verweerster is inhoudelijk verweer gevoerd strekkende tot (kennelijk) ongegrondverklaring van de klacht.

5. De beoordeling van de klacht

Het College wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet omgaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Het college is op grond van de stukken van oordeel dat verweerster op geen enkele wijze onzorgvuldig ten opzichte van klager heeft gehandeld.

Voor een ambulance en anesthesist bestond in de gegeven omstandigheden geen indicatie en verweerster heeft dit verschillende keren uitvoerig aan klager proberen uit te leggen.

Ook de omissie inzake het niet (direct) voorschrijven van Dormicum is naar het oordeel van het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, hoewel het wellicht beter was geweest dat verweerster direct zelf contact had opgenomen met klager om het probleem te bespreken.

De stelling van klager dat hij door verweerster uit haar praktijk is weggetreiterd, is volstrekt onvoldoende onderbouwd. Onder de gegeven omstandigheden, die verweerster uitvoerig heeft toegelicht, kon zij klager redelijkerwijs in overweging geven een andere huisarts te zoeken. Niet gebleken is dat verweerster de behandelovereenkomst met hem heeft opgezegd en dus niet meer bereid was hem geneeskundige bijstand te verlenen.

Ook de bewering dat verweerster zich van leugens heeft bediend, is niet voldoende toegelicht. Er bestaan in het dossier ook geen aanwijzingen voor."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder "2. De feiten" van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klager heeft in beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Hij concludeert, naar het Centraal Tuchtcollege begrijpt, tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 De behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. T.L. de Vries, voorzitter,

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. A. Smeeing-van Hees, leden- juristen en

drs. M. van Bergeijk en dr. M.K. Dees, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2017.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.