School krijgt structureel te weinig geld voor schoolborden en school..
26-01-2017
Financien, Huisvesting
Scholen in het primair onderwijs zijn jaarlijks zo'n 300 miljoen euro meer geld kwijt aan onder meer onderhoud van schoolgebouwen en lesmaterialen dan dat zij hiervoor van de Rijksoverheid ontvangen. Dat blijkt uit onderzoek van organisatieadviesbureau Berenschot in opdracht van het ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Daardoor houden zij minder geld over voor bijvoorbeeld leraren, met hogere werkdruk en grotere klassen tot gevolg.
Scholen krijgen jaarlijks een budget voor deze zogenoemde `materiele instandhouding'. Hoeveel geld dat is, wordt gebaseerd op vastgestelde normbedragen. Die zijn oud en niet meer passend, stelt de PO-Raad al jaren. Het onderzoek bevestigt dit. Zo zijn die bedragen gebaseerd op schoolborden met
krijtjes terwijl scholen tegenwoordig duurdere digitale schoolborden gebruiken omdat ze hier in de les veel meer mee kunnen. In totaal wordt het budget voor materiele instandhouding met 35 procent overschreden. Dat komt neer op een bedrag van ruim 55.000 euro per school. Daarvan kan een school
een voltijds leraar betalen. Van 2010 tot en met 2014 ging het samen om een bedrag van 1,4 miljard euro.
De PO-Raad vindt het onacceptabel dat scholen noodgedwongen geld bedoeld voor andere doeleinden aan materialen en gebouwen moet uitgeven. ,,Iedere cent die een school daar meer aan kwijt is dan de bekostiging, komt niet in de klas terecht. Dat betekent een hogere werkdruk voor leraren, grotere
klassen en minder klassenassistenten. Dat is onaanvaardbaar'', aldus Rinda den Besten, voorzitter van de PO-Raad. ,,Niet alleen gaat dit ten koste van leerlingen en leraren, de school kan bovendien niet investeren in broodnodige innovatie en ICT.'' De PO-Raad vindt dan ook dat scholen snel
moeten worden gecompenseerd. Zij moeten voldoende geld krijgen om goed onderwijs te geven met goede materialen en in goede schoolgebouwen.
Laatst gewijzigd:
donderdag 26 januari 2017
Links bij dit nieuwsitem
* Lees het hele onderzoek op de website van de Rijksoverheid