Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZREIN:2017:15
ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:15
Datum uitspraak: 20-01-2017
Datum publicatie: 20-01-2017
Zaaknummer(s): 1662
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beroepsgroep: Tandarts
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Orthodontische behandeling door tandarts met vele tekortkomingen. Geen inzicht dat hij onvoldoende bekwaam was deze gecompliceerde behandeling uit te voeren. Berisping.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraak: 20 januari 2017
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 5 april 2016 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
tegen:
[C]
tandarts
werkzaam te [B]
verweerder
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift, de aanvulling daarop en cd-rom
- het verweerschrift en de aanvulling daarop
- proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek d.d. 21 oktober 2016
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
De klacht is ter openbare zitting van 25 november 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig.
Verweerder heeft opgemerkt dat in het dossier geen machtiging aanwezig is tot gebruik van de patientgegevens van de patiente. Klager heeft daarop aangegeven dat geen toestemming is gevraagd aan patiente. Het college is van oordeel dat, hoewel geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs nu immers de gegevens in het bezit van klager zijn door het feit dat sprake was van een behandelrelatie, het gebruik van patientgegevens door de voormalig behandelaar een andere afweging behoeft dan gebruikelijk nu patiente geen procespartij is. Het college is van oordeel dat de bescherming van de persoonlijke gegevens van patiente in onderhavig geval zwaarder weegt dan het belang van klager om deze gegevens te kunnen gebruiken ter ondersteuning van zijn klacht. Daarbij neemt het college in aanmerking dat de rapportage van de tandheelkundig adviseur wel kan dienen ter ondersteuning van de klacht, nu dit rapport door patiente (en/of haar wettelijk vertegenwoordiger) reeds als bewijsstuk is gebruikt zonder beperking.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1 Klager is tandarts en eigenaar van een tandheelkundige en orthodontische praktijk. Verweerder is in de periode oktober 2004 tot en met april 2015 in de praktijk van klager werkzaam geweest. Verweerder heeft daar orthodontische werkzaamheden verricht onder leiding van een orthodontist, die eind 2009 bij de praktijk is vertrokken. Nadien heeft verweerder zelfstandig de orthodontische werkzaamheden voortgezet. In mei 2009 heeft verweerder een Master of Science behaald in de differentiatie orthodontie aan de [D].
2.2 Van oktober 2007 tot en met december 2010 is in de praktijk van klager een patiente in behandeling geweest, die zich in 2013 bij de praktijk heeft beklaagd over de verleende orthodontische hulp en de praktijk aansprakelijk heeft gesteld voor de door haar geleden schade. In opdracht van de patiente is door een onafhankelijk tandheelkundig adviesbureau aan de hand van over de behandeling ontvangen informatie een rapportage opgesteld, waarvan de conclusie is dat de behandeling van de patiente in de praktijk van klager niet heeft voldaan aan hetgeen van een redelijk handelend en gemiddeld bekwaam zorgverlener mag worden verwacht. Specifiek heeft de adviseur 11 tekortkomingen geformuleerd. Het rapport dateert van 14 juli 2014.
2.3 Bij brief van 20 augustus 2015 heeft de juridisch adviseur van de patiente vergoeding van de door de patiente geleden schade gevorderd, bestaande uit een bedrag van ruim EUR 10.000,--, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten.
2.4 De behandeling van de betreffende patiente heeft tot eind 2009 (grotendeels) plaatsgevonden door verweerder onder supervisie van de orthodontist en vanaf januari 2010 onder volledige verantwoordelijkheid van verweerder.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerder:
1. dat hij niet de zorg heeft betracht die van een voldoende bekwaam tandarts verwacht mag worden;
2. dat hij niet zijn verantwoordelijkheid heeft genomen in de afhandeling van de klachtzaak die zijn patiente tegen hem heeft ingediend.
Ter onderbouwing van de klacht heeft klager onder meer correspondentie met de juridisch adviseur van de patiente overgelegd, alsmede de rapportage van haar tandheelkundig adviseur, het patientendossier en een brief van verweerder aan klager van 7 april 2011. Klager heeft onder meer aangevoerd dat hij de conclusies van de tandheelkundig adviseur onderschrijft en tot de zijne maakt en dat hij belang heeft bij het indienen van de klacht omdat hij de eindverantwoordelijke is in de praktijk waar de behandeling heeft plaatsgevonden en er om die reden belang bij heeft dat de patienten deugdelijk worden behandeld. De ondeugdelijke behandeling betreft het ontbreken vaneen gedegen orthodontische diagnose en een behandelplan, een gebrekkig informed consent, waarbij geen alternatieven zijn geboden, het ontbreken van een voorafgaand kostenoverzicht, het nalaten een aanvraag tandheelkundige hulp te doen, een onnodig gecompliceerde behandeling met meer werk door de gemaakte keuzes, niet tijdige evaluatie van de behandeling, het ontbreken van verbetering van de situatie na 3 jaar behandeltijd, onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid van de behandelaar en onvoldoende dossiervorming.
Met betrekking tot klachtonderdeel 2 heeft klager gesteld dat verweerder geweigerd heeft inhoudelijke verantwoording af te leggen over de door hem verleende orthodontische hulp en heeft geweigerd mee te werken aan de afhandeling van de klacht van en aansprakelijkstelling door de patiente.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder betwist tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. Sinds zijn vertrek uit de praktijk, in april 2015, heeft hij geen enkele toegang meer tot gegevens van patienten van de praktijk. Voor januari 2010 was de orthodontist behandelaar van de patiente. De orthodontist was verweerders leermeester en tot januari 2010 is verweerder alleen onder toeziend oog van de orthodontist medebehandelaar geweest. Verweerder moest zonder verder overleg het werk van de orthodontist overnemen, verder behandelen en doorgaan met wat door zijn voorganger is gestart. Op eigen initiatief heeft verweerder met de orthodontist tegen betaling afspraken gemaakt voor overleg over bestaande casus wanneer verweerder dat nodig vond. Verweerder meent dat het probleem met de patiente is ontstaan door nalaten van klager, althans de praktijk, door gebrekkige communicatie (de patienten is niet verteld dat verweerder de afdeling had overgenomen) en een zeer slechte dossiervorming, waardoor verweerder de patienten niet naadloos kon overnemen.
Het enige wat verweerder achteraf bezien eerder had moeten doen, was het maken van een roentgenfoto, die had kunnen aantonen dat er geen bodilymovement plaatsvond, maar kipping. Toen dit aan de orde kwam, is de patiente niet meer terug geweest in de praktijk. Er bleek inderdaad sprake te zijn van kipping. Het is verweerder een raadsel waarom het bij deze patiente niet lukte, omdat dit probleem bij andere patienten met dezelfde techniek niet bestond. Achteraf bezien had verweerder het anders kunnen doen door de melkelementen te laten zitten, hoewel dat ook weer een probleem zou kunnen opleveren als deze in de toekomst toch verloren zouden gaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Klager is ontvankelijk op grond van artikel 65 lid 1 sub c Wet BIG.
5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel 1 stelt het college vast dat partijen het er over eens zijn dat verweerder tot en met 2009 heeft gewerkt onder de leiding en de verantwoordelijkheid van de orthodontist en dat hij vanaf 1 januari 2010 zelf volledig verantwoordelijk is geweest voor de behandeling van de patiente. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij de behandelingen deed onder supervisie van de orthodontist en dat de orthodontist niet altijd in de praktijk aanwezig was, maar ook regelmatig `online' de vooruitgang beoordeelde. Ook al werkte verweerder gedurende een deel van de behandeling onder de verantwoordelijkheid van de orthodontist, dat ontsloeg hem naar het oordeel van het college niet van zijn eigen verantwoordelijkheid als tandarts om verder te kijken dan alleen de (opgedragen) behandelwerkzaamheden, te meer aangezien is gebleken dat verweerder van het begin af aan de behandeling praktisch volledig zelf heeft uitgevoerd.
5.3 Verweerder is in zijn verweer niet of nauwelijks inhoudelijk ingegaan op de in de tandheelkundige rapportage genoemde en door klager herhaalde specifieke verwijten. Wel heeft verweerder erkend dat de dossiervoering ondermaats is geweest. Anders dan door verweerder gesteld is die dossiervoering mede zijn eigen verantwoordelijkheid: nu hij feitelijk de behandeling verrichtte, diende hij daarvan nauwgezet aantekening te maken. Niet is gebleken dat verweerder dat heeft gedaan, ook niet vanaf het moment dat hij de behandeling volledig zelfstandig heeft voortgezet. Ten onrechte stelt verweerder hiervoor de praktijk verantwoordelijk, evenals voor de mededeling aan patienten dat na het vertrek van de orthodontist verweerder de afdeling voortzette. Als verantwoordelijk behandelaar lag het immers voor de hand dat verweerder zelf de patienten informeerde, in ieder geval zodra zij voor enige behandeling in de praktijk verschenen. Voorts heeft verweerder erkend dat geen behoorlijk behandelplan is opgesteld en dat niet voor aanvang van de behandeling de kosten daarvan met de patiente zijn besproken. Ook is niet gebleken van een voldoende informed consent en blijkt nergens uit dat mogelijke alternatieven voor de (gecompliceerde) behandeling zijn besproken. Verweerder heeft aangegeven dat voor een behandeling als deze normaal gesproken een duur van ongeveer twee jaar geldt. De onderhavige behandeling heeft aanzienlijk langer geduurd en verweerder heeft nagelaten hierover en over de complicaties die tijdens de behandeling ontstonden met de patiente te communiceren. Pas op het moment dat de patiente de praktijk verliet, overwoog verweerder om met de patiente te spreken en roentgenfoto's te maken om kipping aan te tonen. Dat laatste was overigens naar het oordeel van het college ook zonder foto al zichtbaar. Aldus is verweerder op diverse onderdelen van de behandeling tekortgeschoten in de zorg die van hem mocht worden verwacht.
5.4 Daar komt nog bij dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat hij twijfels had over de behandeling, dat hij daarover met de orthodontist heeft gediscussieerd en dat hij op grond van zijn intuitie aanvoelde dat het niet goed zou gaan. Gelet hierop acht het college het onbegrijpelijk dat verweerder na het vertrek van de orthodontist de behandeling heeft voortgezet, eens te meer aangezien verweerder voorts heeft aangegeven zich onvoldoende zeker te voelen om zelfstandig een gecompliceerde behandeling voort te zetten. Verweerder had de behandeling (veel) eerder moeten stoppen en de patiente verwijzen. Hij heeft het college geen aanknopingspunten gegeven om te kunnen oordelen dat hij voldoende bekwaam was om een dergelijke behandeling uit te kunnen voeren. Klachtonderdeel 1 is dan ook gegrond.
5.5 In de door verweerder overgelegde e-mail van de VvAA, de verzekeraar van de orthodontist, van 28 oktober 2016 is neergelegd dat tussen de verzekeraar en de patiente een vaststellingsovereenkomst is gesloten, dat de verzekeraar van de patiente een ondertekend exemplaar daarvan had ontvangen en dat de verzekeraar op grond daarvan tot uitkering van het overeengekomen schadebedrag aan de patiente zou overgaan. Deze e-mail bevestigt de juistheid van het standpunt van verweerder dat hij contact over de klacht en aansprakelijkstelling heeft opgenomen met de orthodontist en dat zij samen met de verzekeraar hebben zorg gedragen voor de afwikkeling daarvan. Klachtonderdeel 2 dient op grond hiervan ongegrond te worden verklaard.
5.6 Nu klachtonderdeel 1 gegrond is, dient het college te bepalen welke maatregel daaraan verbonden dient te worden. Het college rekent het verweerder naast de andere tekortkomingen zwaar aan dat hij niet het inzicht heeft gehad dat hij onvoldoende bekwaam was om een gecompliceerde orthodontische behandeling als de onderhavige uit te voeren en zelfstandig voort te zetten. Op grond daarvan acht het college de maatregel van berisping passend en aangewezen.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond
- legt aan verweerder op de maatregel van berisping;
- wijst de klacht voor het overige af.
Aldus beslist door mr. K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk als voorzitter,
W.J.D.M. van Beers en P.E. Hornman-van de Wiel als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
20 januari 2017 in aanwezigheid van de secretaris.