Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2017:15
ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:15
Datum uitspraak: 10-01-2017
Datum publicatie: 10-01-2017
Zaaknummer(s): c2016.252
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een longarts, inhoudende dat hij patiente, de moeder van klaagster, te vroeg uit het ziekenhuis heeft ontslagen en dat patiente een urineweginfectie heeft opgelopen. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de longarts gerechtvaardigd heeft kunnen besluiten tot het ontslag van patiente en dat dit in dit kader sprake was van een zorgvuldig traject. Met betrekking tot de opgelopen urineweginfectie overweegt het Centraal Tuchtcollege dat gelet op het ernstig overgewicht van patiente en de omstandigheid dat zij een verblijfskatheter droeg, een urineweginfectie in de lijn der verwachting lag en dat de longarts hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. Het beroep wordt verworpen.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2016.252 van:
A.,wonende te B. (C.), appellante,
klaagster in eerste aanleg,
tegen
D., longarts, destijds werkzaam te E.,
verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. K. Zeylmaker, advocaat te Rotterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 17 juli 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen D. - hierna de longarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 april 2016, onder nummer 2015-178b, heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De longarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De klacht is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C.2016.251, C.2016.253, C.2016.254 en C.2016.255 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 december 2016, waar zijn verschenen klaagster, vergezeld van F. en G. en de longarts, bijgestaan door mr. Zeylmaker.
Klaagster heeft haar standpunten toegelicht mede aan de hand van een pleitnotitie die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.
Zowel klaagster als de longarts en zijn gemachtigde hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
"2. De feiten
2.1 Klaagster is de dochter van mevrouw H., geboren in 1945 en overleden op
8 mei 2013 (hierna: patiente).
2.2 Patiente is van 20 mei 2010 tot 8 juni 2010 opgenomen geweest op de longafdelingvan het (voormalig) I. te E.. Verweerder was als longarts werkzaam op deze afdeling. Op 7 juni 2010 is tweemaal bloedgas geprikt bij patiente, met de volgende uitkomsten:
pH 7,44 7,44
CO2 6,6 6,4
O2 10,8 8,8
Bic 32,7 31,8
BE 7,1 6,5
SaO2 96% 94%
Verweerder heeft toen besloten om patiente de volgende dag te ontslaan, waarbij
onder meer zuurstof thuis werd geregeld.
2.3 Patiente is op 11 juni 2010 opnieuw opgenomen. Wederom is bloedgas geprikt met de volgende waarden:
pH 7,48
CO2 5,6
O2 7,7
Bic 28
BE 4,3
SaO2 91%
2.4 Op 3 augustus 2010 is patiente overgeplaatst naar een verpleeghuis.
2.5 Patiente heeft tijdens de opname een urineweginfectie (een ESBL-dragende bacterie) opgelopen.
3. De klacht
Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven de volgende punten:
1) dat patiente op 8 juni 2010 te vroeg is ontslagen,
2) dat patiente een urineweginfectie heeft opgelopen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Patiente, die eerder was opgenomen wegens ernstige longklachten, is op 11 juni 2010 opgenomen met angst- en paniekstoornissen. Deze waren bij het ontslag op 8 juni 2010 niet voorzienbaar. Daarnaast volgt uit de bloedgaswaarden van 7 juni 2010 dat de situatie van patiente op het gebied van de longen - waar de opname tot en met 8 juni 2010 op zag - aanvaardbaar was. Verweerder heeft dan ook gerechtvaardigd kunnen besluiten tot ontslag van patiente op 8 juni 2010. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.
5.2 Ten slotte heeft patiente gedurende de opname een urineweginfectie opgelopen, welke na bacteriologisch onderzoek een ESBL-bacterie bleek te zijn.
Uit onderzoek achteraf door het ziekenhuis bleek geen enkele andere patient ,die op dat moment op de afdeling was opgenomen, besmet te zijn met deze bacterie. Ook zijn er geen aanwijzingen voor stelling van klaagster dat de patient die voor patiente op de betreffende kamer heeft gelegen besmet was met deze bacterie. Kennelijk was klaagster al draagster van de bacterie. Daarbij merkt het College op dat besmetting bij een incontinente patiente moeilijk is te voorkomen en ook daarom verweerder niet kan worden verweten. Ook het tweede klachtonderdeel is ongegrond.
5.3 Aan de overige opmerkingen en grote hoeveelheid stukken van klaagster gaat het College verder voorbij, ofwel omdat de relevantie daarvan voor de klacht jegens verweerder ontbreekt ofwel omdat verweerder deze heeft bestreden en enig verwijt niet valt vast te stellen.
5.4 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen."
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten
weergegeven in overweging 2. "De feiten" van de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 In beroep heeft klaagster haar hiervoor onder 2 "3. De klacht" vermelde klacht herhaald en nader toegelicht. De longarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.2 Wat betreft het eerste klachtonderdeel heeft de behandeling van de zaak in beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege overweegt daarbij nog dat het traject van het ontslag van patiente reeds was ingezet door longarts J. en dat dit ontslag conform de wens van patiente was. Het ontslag is voorts goed voorbereid door de ondersteunende diensten, met name door de transferverpleegkundige, hetgeen onder meer kan worden opgemaakt uit het verpleegkundig verslag. Het Centraal Tuchtcollege is dan ook van oordeel dat sprake was van een zorgvuldig ontslagtraject.
4.3 Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel overweegt het Centraal Tuchtcollege als volgt. Patiente heeft gedurende haar opname een urineweginfectie opgelopen, welke na bacteriologisch onderzoek een ESBL-bacterie bleek te zijn.
Uit onderzoek achteraf door het ziekenhuis bleek geen enkele andere patient, die op dat moment op de afdeling was opgenomen, besmet te zijn met deze bacterie. Ook zijn er geen aanwijzingen voor de stelling van klaagster dat de patient die voor patiente op de betreffende kamer heeft gelegen besmet was met deze bacterie. Gelet op het ernstig overgewicht van patiente en de omstandigheid dat zij een verblijfskatheter droeg, lag een urineweginfectie naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege in de lijn der verwachting. Daarvan kan de longarts geen verwijt worden gemaakt. Ook het tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
4.4 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,
mr. L.F. Gerretsen-Visser en prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en
dr. F.J.J. van den Elshout en dr. A.A. de Rotte, leden-beroepsgenoten en mr. A.R. Sijses, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 januari 2017.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.