Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZREIN:2017:10

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2017:10

Datum uitspraak: 11-01-2017

Datum publicatie: 11-01-2017

Zaaknummer(s): 1686

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Gegrond, waarschuwing

Inhoudsindicatie: Huisarts wordt inadequate diagnostiek en therapie verweten, het niet reageren op een dwingende hulpvraag, slecht communicatief gedrag en beleid en het niet open staan voor een klacht over de behandeling.Gezien de voorgeschiedenis van klaagster, de bekende laboratoriumuitslagen en de mededeling dat de koorts gestegen was, had verweerder niet kunnen volstaan met het uitschrijven van een recept maar had hij haar die dag zelf moeten zien en moeten beoordelen. Ook een tweede maal heeft verweerder niet gereageerd op een duidelijke hulpvraag. Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak: 11 januari 2017

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 20 mei 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

gemachtigde [C] te [D]

en

[C]

wonende te [D]

klagers

tegen:

[E]

huisarts

werkzaam te [B]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met bijlagen

- het aanvullend klaagschrift met bijlagen

- het verweerschrift met bijlagen.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 16 november 2016 behandeld. Klager en verweerder waren aanwezig, klager daarbij ook in de hoedanigheid van gemachtigde van klaagster. Klaagster is niet verschenen.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster is tot eind maart 2016 patiente geweest in de praktijk van verweerder. Op 7 maart 2016 is klaagster op het spreekuur geweest van een huisarts werkzaam in de praktijk van verweerder. Genoteerd werd:

"Voelt zich echt niet goed. sowieso al lang moe, vaak opgeblazen buik. Vriendin had parasitaire infectie. Heeft even thuisgezeten met burn out maar gaat eigenlijk wel weer goed. Maar nu sinds vrijdag overal pijnsteken; van hoofd tot benen, koorts, hoest een beetje. En buikpijn. Weet het niet zo goed.

(...)

CRP 59; passend bij infectie kan net zo goed viraal zijn. Laat uitgebreid lab prikken. Dan weten we daarna ook hoe haar klachten verder verlopen

(...)"

Klaagster werd verwezen naar het laboratorium voor het laten prikken van bloed. Op 8 maart 2016 kwam klaagster op eigen initiatief naar de praktijk om haar urine te laten testen. Op

9 maart 2016 kwam zij opnieuw naar de praktijk en daarover werd het volgende in het medisch dossier genoteerd:

"Urine aan balie: Klachten nemen toe. Pijn gehele lichaam. Buikpijn, hoofdpijn, rugpijn. Pijn van buik naar rug en terug. Koorts gestegen naar 39/40. Lab deels bekend, afwijkingen waarmee nu niet direct iets hoeft. Vrijdag beleid AC omtrent lab.

Urinetest; ery's 2+.

Urine sticks kan neg zijn bij pyelitis

Beleid; Amox/Clav (hoewel er natuurlijk eigenlijk een Cons SU zou moeten). Bellen bij toename klachten. Belt vrijdagmiddag voor uitlag lab.

(...)"

Op 10 maart 2016 heeft klager, hierna te noemen: de vader (gepensioneerd medisch specialist) van klaagster in de ochtend contact opgenomen met de praktijk van verweerder voor overleg. Verweerder had spreekuur en heeft de vader na het spreekuur teruggebeld. Verweerder heeft naar aanleiding van dit gesprek en na overleg met de eerste hulp arts van het ziekenhuis klaagster diezelfde dag ingestuurd voor verder onderzoek. Klaagster is opgenomen in het ziekenhuis en ontslagen op 15 maart 2016. Tijdens de opname ontwikkelde klaagster een flebitis. Nadat zij reeds met ontslag was werd de uitslag van de sputumkweek bekend en bleek er sprake te zijn van een infectie met Chlamydophila psittaci, waarvoor zij door de longarts is behandeld. Op 16 maart 2016 heeft de vader van klaagster wederom contact opgenomen met de praktijk van verweerder voor overleg over de flebitis. Verweerder heeft zelf geen contact gehad met de vader en klaagster, maar heeft de longarts gebeld.

Op 25 maart 2016 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder waarna klaagster de behandelrelatie met verweerder heeft beeindigd en naar een andere huisarts is gegaan. De vader heeft medio april 2016 een klachtbrief aan verweerder geschreven met daarin een voorstel om te komen tot overleg. Verweerder heeft daarop middels een zeer kort briefje gereageerd.

3. Het standpunt van klagers en de klacht

Klagers verwijten verweerder het navolgende, waarbij klager ter zitting van het college nadrukkelijk gesteld heeft dat alleen onderdeel 3 zijn klacht betreft en de andere onderdelen uitsluitend klaagster betreffen:

1) een schrijven aan hem met min of meer inhoudelijk dezelfde teneur als in het klaagschrift, met de uitnodiging met hem hierover te spreken, werd beantwoord met een schrijven dat getuigt van grote onzorgvuldigheid;

2) inadequate diagnostiek en therapie;

3) onbereikbaarheid voor collegiaal overleg;

4) niet reageren op een dwingende hulpvraag;

5) slecht communicatief gedrag en beleid;

6) niet openstaan voor patient met klacht over zijn/haar behandeling;

7) de patient op schofferende wijze toejuichen als deze zich genoodzaakt voelt de praktijk te verlaten.

4. Het standpunt van verweerder

Klaagster heeft zich een aantal malen zonder afspraak aan de balie gemeld. Vanwege het medisch beroepsgeheim kon daar ter plekke geen behandeling gestart worden, waarbij kwam dat klaagster voor haar klachten op dat moment onder behandeling van de andere huisarts in de praktijk was. Op 10 maart 2016 heeft verweerder klaagster, vooral op verzoek van de vader, verwezen naar de Spoed Eisende Hulp (SEH) van het ziekenhuis. Tijdens de opname van klaagster is verweerder tweemaal bij haar op bezoek geweest, waarbij hij opmerkte dat er bij klaagster sprake was van een flebitis. Hij heeft toen onmiddellijk richting verpleging actie ondernomen. Op 16 maart 2016 werd verweerder door de vader gebeld in verband met de flebitis en de mogelijkheid van een sepsis. Verweerder heeft daarop contact gezocht met de longarts die meldde dat er de dag ervoor zeker geen sprake was van een sepsis.

Op 25 maart 2016 heeft er nog een gesprek plaatsgevonden tussen verweerder en klaagster in welk gesprek verweerder heeft opgemerkt zich niet te kunnen herkennen in het beeld dat door klaagster van hem werd geschetst.

De brief van de vader van 12 april 2016 heeft verweerder als zeer onaangenaam getroffen. Omdat hij zich evenmin in de brief van de vader kon herkennen, heeft verweerder volstaan met slechts een zeer korte schriftelijke reactie.

5. De overwegingen van het college

Ad 1)

Hoewel de reactie van verweerder op de brief van de vader mogelijk beter of anders had gekund, is het college niet gebleken op welke grond aan verweerder ter zake een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt worden. Immers was de vader van klaagster niet degene die een behandelrelatie met verweerder had en had klaagster al eerder in een gesprek met verweerder haar ongenoegen kenbaar gemaakt en de behandelrelatie verbroken.

Ad 2) en 4)

Deze klachtonderdelen zien op de medisch inhoudelijke behandeling en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

Het college heeft vastgesteld dat er geen NHG-standaard koorts voor volwassenen is, zodat niet gesteld kan worden dat verweerder in strijd met deze standaard gehandeld zou hebben. Dat laat echter onverlet dat het college van oordeel is dat de klachtonderdelen gegrond zijn.

Vast staat dat klaagster zich voorafgaand aan het bezoek aan de praktijk op 9 maart 2016 niet goed voelde, koorts had en ongerust was. Er was sprake van een verhoogd CRP, waarvan niet duidelijk was of dit een bacteriele dan wel virale oorsprong had. Op 9 maart 2016 meldde klaagster zich met een duidelijk hulpvraag aan de balie. Naar het oordeel van het college had verweerder, zeker gezien haar voorgeschiedenis, de gedeeltelijk bekende laboratoriumuitslagen en de mededeling van klaagster dat de koorts gestegen was, toen niet kunnen volstaan met het uitschrijven van een recept voor amoxicilline/clavulaanzuur tabletten, maar had hij haar die dag zelf moeten zien en moeten beoordelen. Op 16 maart 2016 was er een tweede hulpvraag van klaagster over een ontstane flebitis en de angst dat er mogelijk sprake was van sepsis. Verweerder achtte het wederom niet nodig om klaagster zelf te zien dan wel telefonisch contact met haar op te nemen voor overleg. Verweerder heeft wel contact gezocht met de longarts maar diens mededeling dat er de dag ervoor geen sprake was van een sepsis kan niet een reden zijn om geen contact met klaagster op te nemen, nu een sepsis of een complicatie van de flebitis zich in korte tijd kunnen ontwikkelen. Verweerder heeft derhalve tot tweemaal toe niet gereageerd op een duidelijke hulpvraag, waarvan hem, in de gegeven omstandigheden, een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden.

Ad 3)

Dit klachtonderdeel faalt omdat, zoals door de vader ter zitting erkend, hij niet een behandelend arts van klaagster was maar in de hoedanigheid van bezorgde vader heeft gebeld. Van collegiaal overleg kon dan ook geen sprake zijn.

Ad 5), 6) en 7)

Deze klachtonderdelen zien op de bejegening en lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen een andere visie hebben op de gevoerde gesprekken. Bij dergelijke uiteenlopende lezingen dient de klacht in beginsel ongegrond te worden verklaard.Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klagers minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.Daarvan is in casu geen sprake.

Maatregel

Wat de op te leggen maatregel betreft overweegt het college als volgt.

Het college acht het aannemelijk dat verweerder op 9 maart 2016 zich door zijn spreekuur enigszins onder tijdsdruk voelde staan. Voorts is komen vast te staan dat klaagster op voornoemde datum onder behandeling van zijn collega was. Dit laat echter onverlet dat verweerder klaagster op 9 maart 2016 zelf had moeten zien en in ieder geval op 16 maart 2016 met haar contact had moeten opnemen. Alles overziende is het college van oordeel dat kan worden volstaan met een waarschuwing.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht deels gegrond als in de rechtsoverwegingen omschreven;

- waarschuwt verweerder;

- wijst de klacht voor het overige af .

Aldus beslist door mr. C.D.M. Lamers als voorzitter, mr. J.H.C. Schouten als lid-jurist,

P.A.M. Beker, H.J. Weltevrede en J.L.M. van Helmond als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken

op 11 januari 2017 in aanwezigheid van de secretaris.