Tuchtrecht | Onvoldoende informatie | ECLI:NL:TGZREIN:2016:77

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:77

Datum uitspraak: 31-10-2016

Datum publicatie: 31-10-2016

Zaaknummer(s): 1667

Onderwerp: Onvoldoende informatie

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Klacht tegen neuroloog over gebrek aan uitleg, informatie en medeleven na vaststelling diagnose Parkinson ongegrond.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Uitspraak: 31 oktober 2016

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 19 april 2016 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

neuroloog

werkzaam te [D]

Verweerder

Gemachtigde: mr. M.J. Bos.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- brief met bijlagen van klaagster, ontvangen 20 juni 2016

- brief met bijlage van klaagster, ontvangen 10 augustus 2016

- brief met bijlagen van verweerder, ontvangen 17 augustus 2016

- aanvullende informatie, ontvangen van klaagster op 19 augustus 2016.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 19 september 2016 behandeld. Klaagster was daarbij met bericht afwezig. Verweerder was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Vanaf juli 2014 was klaagster onder behandeling bij verweerder. Na een eerste consult op 9 juli 2014 heeft verweerder een D.A.T.-scan bij klaagster laten verrichten teneinde de differentiaaldiagnose Parkinson al dan niet te bevestigen.

Bij consult van 14 augustus 2014 is door verweerder aan klaagster de uitslag van de D.A.T.-scan gegeven waarmee de diagnose Parkinson is bevestigd.

In het medisch dossier is bij 19 september 2014 om 12:58 genoteerd:

" HA (...) belde met de vraag of mevr. nu lijdt aan Parkinson of Parkinsonisme. Mevr en echtgenoot zijn behoorlijk van de kaart en stellen de huisarts veel vragen hierover. Graag huisarts hierover terugbellen. Tel.nr. 06- (...)

>>>>>> [verweerder]: Nu geen duidelijke tekenen van Parkinson plus geen " Red Flags". Werkdiagnose Ziekte van Parkinson. Brief volgt. Dit 22-09-2014 aan ass. Van HA doorgegeven.".

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder zijn optreden tijdens het consult van 14 augustus 2014 en daarna, waarin hij geen medeleven zou hebben getoond, geen uitleg zou hebben gegeven over de ziekte, geen informatie zou hebben gegeven over waar klaagster met vragen terecht zou kunnen of meer informatie zou kunnen krijgen.

Klaagster licht haar klacht toe door - zakelijk weergegeven - aan te geven dat verweerder in het consult van 14 augustus 2014 als antwoord heeft gegeven op de vraag van klaagster hoe lang zij nog te leven had: " Dat kan niemand zeggen. U bent jong voor deze ziekte en de ervaring leert dat het dan snel gaat." Vervolgens zou verweerder zijn verhaal hebben afgewerkt zonder uitleg over de ziekte, zonder informatie mee te geven of informatie waar klaagster met vragen terecht zou kunnen.

Op 19 september 2016 is door de huisarts gepoogd contact met verweerder te krijgen waar eerst na het weekend op 22 september 2014 op gereageerd werd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder is van mening niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld te hebben.

Verweerder heeft aangegeven dat tijdens het consult van 14 augustus 2014 de communicatie moeilijk verliep vanwege het gegeven dat deze zich vooral toespitste op het weerleggen van gedachten welke klaagster omtrent doodgaan en prognose had. Verweerder heeft de vragen die gesteld werden naar eer en geweten beantwoord.

Het consult heeft langer geduurd dan een regulier consult.

Verweerder geeft voorts aan dat gebruikelijk is dat patienten een afspraak krijgen bij de Parkinsonverpleegkundige maar dat er in de periode van het consult van 14 augustus 2014 sprake was van een forse wachttijd ten gevolge van te weinig capaciteit. Verweerder geeft ook aan dat er op dat moment nog geen informatiefolders werden meegegeven aan patienten, doch dat dit inmiddels wel het geval is.

Verweerder geeft voorts aan dat de berichten van de huisarts van 19 september 2014 hem niet eerder bereikt hebben dan na het betreffende weekend en dat hij toen direct heeft gereageerd.

Verweerder heeft ter zitting voorts nog toegevoegd dat hij in het consult van 9 juli 2014 met klaagster heeft besproken dat hij niet goed onderscheid kon maken tussen Parkinson en Parkinson Plus.

In het consult van 14 augustus 2014 heeft verweerder gerefereerd aan het eerdere consult, teruggehaald wat eerder besproken was en waarom de scan gedaan was. Daarna heeft verweerder de zaken besproken zoals hij dat altijd doet.

Verweerder wist op het moment van het consult dat er een wachttijd was voor de Parkinson-verpleegkundige maar wist niet hoelang. Normaal gesproken is het de taak van de verpleegkundige om uitleg te geven over de ziekte, aandacht te besteden aan de symptomen en contacten met paramedici te onderhouden. Gevraagd of in de informatievoorziening op 14 augustus 2014 rekening is gehouden met de wachttijd voor de Parkinson-verpleegkundige, gaf verweerder aan dat het deels dezelfde informatie betreft en dat hij zelf al wat uitgebreider de aspecten heeft trachten te bespreken. Het gesprek heeft ongeveer 30 tot 35 minuten geduurd, langer dan gebruikelijk. Klaagster gaf terug op de door verweerder aangereikte informatie en trok conclusies; verweerder begreep daaruit dat zijn informatie wel tot klaagster doordrong.

Dat het vervolgconsult na 6 weken gepland werd was in die periode gebruikelijk.

5. De overwegingen van het college

Vooropgesteld zij dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar dat daarbij beslissend is het antwoord op de vraag of de arts vanuit tuchtrechtelijk standpunt gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm of standaard was aanvaard.

De kern van de klacht betreft hetgeen voorgevallen is tijdens het consult op 14 augustus 2014. De lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken lopen daarbij sterk en op fundamentele onderdelen uiteen. Van belang daarbij is dat ook klaagster aangeeft dat er met betrekking tot de diagnose Parkinson uitleg is gegeven over de scan en de medicatie. Voorts is door verweerder ter zitting onweersproken aangegeven dat hij informatie over de ziekte verstrekt heeft, ingegaan is op de vragen van klaagster en dat hij telkens getoetst en ervaren heeft dat hetgeen hij vertelde ook ontvangen werd. Voorts volgt uit de onweersproken gestelde omstandigheid dat het consult substantieel langer dan gebruikelijk duurde dat verweerder ook tijd heeft ingeruimd voor uitleg en het beantwoorden van vragen van klaagster. Voor zover er ondanks hetgeen tussen partijen vaststaat en de onweersproken verklaring van verweerder ter zitting toch sprake zou zijn van uiteenlopende lezingen, geldt voorts dat bij dergelijke uiteenlopende lezingen een verwijt dat gebaseerd is op de lezing van klaagster, in beginsel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten tuchtrechtelijk verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

De conclusie is dan ook dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.

Het vorenstaande betekent niet dat het college geen zaken ziet die beter hadden gekund. In een periode waarin er kennelijk wachttijden bestonden voor een consult bij de Parkinsonverpleegkundige had er meer aan informatievoorziening (op schrift) en nazorg gedaan kunnen worden. Het terugbellen van een huisarts die daarbij zijn mobiel nummer heeft achtergelaten - hetgeen volgt uit het medisch dossier - had niet tot na het weekend mogen wachten, te meer niet nu verweerder bekend was met de kort tevoren door klaagster verzochte verwijzing naar een psycholoog. Kort gezegd had een en ander beter en empathischer gekund.

Gelet echter op het hiervoor geschetste toetsingskader en de daarbij gegeven overwegingen over wat - als gesteld en onweersproken - is vastgesteld, leidt dit niet tot een ander oordeel over de klacht.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M.J.F. Piette als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist, J.C.F. Schellekens, J. Poelen en dr. W.F.R.M. Koch als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

31 oktober 2016 in aanwezigheid van de secretaris.