Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2016:313

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:313

Datum uitspraak: 13-10-2016

Datum publicatie: 13-10-2016

Zaaknummer(s): c2015.412

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klager lijdt aan de ziekte van Dupuytren en draagt een ICD onder meer vanwege een erfelijke hartritmestoornis. Bij klager was sprake van een verdenking op een carpaal tunnel syndroom. Het ondergaan van een elektromyogram (EMG) was daarom aangewezen.Klager verwijt de aangeklaagde arts in opleiding tot neuroloog dat hij heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager behoorde te betrachten door: 1. niet te luisteren toen klager tijdens het EMG-onderzoek aangaf pijn te hebben. De pijn betrof steken in de armen, hoofd, nek, borst en in de hartstreek; 2. het EMG-onderzoek niet te stoppen ondanks het verzoek van klager het onderzoek vanwege de pijn te staken; 3. de gevaren van een EMG-onderzoek bij een patient met een ICD niet te willen erkennen. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht in al de onderdelen als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C015.412 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., arts, thans werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.J. Verbout, als jurist verbonden aan het E.

1. Verloop van de procedure

A.-hierna klager-heeft op 30 september 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C.-hierna de arts-een klacht ingediend. Bij beslissing van

9 oktober 2015, onder nummer 14/323, heeft dat College in raadkamer de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 september 2016, waar zijn verschenen klager alsmede de arts, bijgestaan door mr. A.J. Verbout.

De zaak is over en weer bepleit.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld.

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager lijdt aan de ziekte van Dupuytren en draagt sinds januari 2008 een implanteerbare cardioverter-defibrillator (hierna: ICD) vanwege een lange QT-syndroom (LQTS) en het Brugada-syndroom (een erfelijke hartritmestoornis). Bij klager was sprake van een verdenking op een carpale tunnel syndroom rechts (hierna: CTS). Het ondergaan van een `elektromyogram' was daarom aangewezen.

2.2. Verweerder is arts in opleiding tot neuroloog in het E. (hierna E.).

2.3. Verweerder heeft op 6 juni 2014 om 10.00 uur het EMG-onderzoek uitgevoerd aan de rechterpols en -handpalm van klager middels het toedienen van elektrische pulsen in een lokale stroomkring. Verweerder heeft het EMG-onderzoek verricht onder supervisie van dr. F., neuroloog. Tijdens het onderzoek heeft klager veel pijn ervaren.

2.4. In de nacht van 10 op 11 juni 2014 heeft klager tot tweemaal een hartritmestoornis gekregen. Zijn ICD heeft stroomstoten afgegeven, maar die waren niet afdoende, waarna klager per ambulance naar het E. is vervoerd. In de middag van 11 juni 2014 is hij met ontslag gegaan. In de avond van de 11^e juni 2014 heeft de ICD opnieuw een hartritmestoornis niet voldoende kunnen corrigeren en is klager per ambulance naar het G. (hierna: G.) gebracht, alwaar hij tot 17 juni 2014 heeft gelegen. In het G. is de ICD van klager uitgelezen en vervangen.

2.5. De door klager gemelde klachten zijn voor het E. aanleiding geweest het EMG-apparaat technisch te keuren. Uit het onderzoek zijn geen bijzonderheden gebleken.

2.6. In de brief van cardioloog prof. dr. H. (hierna: prof. dr. H.) van 22 september 2015 aan de secretaris van het tuchtcollege staat, voor zover hier van belang:

'(..)

Op uw verzoek ben ik nagegaan wat de ICD van de heer A., geboren

in 1961 heeft opgeslagen op 6 juni tussen 10.00-11.00 uur.

Zoals al eerder aan de heer A. medegedeeld zijn er op dat tijdstip geen events

opgeslagen. (..)'

2.7. Klager ervaart nog steeds veel pijn in zijn arm en borst. Zijn werk als docent EHBO en zijn werk in een thuispraktijk in de natuurgeneeskunde kan hij daardoor niet meer volledig uitvoeren. "

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in.

"3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager behoorde te betrachten door:

1. niet te luisteren toen klager tijdens het EMG-onderzoek aangaf pijn te hebben. De pijn betrof steken in de armen, hoofd, nek, borst en in de hartstreek;

2. het EMG-onderzoek niet te stoppen ondanks het verzoek van klager het onderzoek vanwege de pijn te staken;

3. de gevaren van een EMG-onderzoek bij een patient met een ICD niet te willen erkennen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan."

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"5. De overwegingen van het college

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Klachtonderdelen 1 en 2

5.2 Het college ziet aanleiding klachtonderdelen 1. en 2. gezamenlijk te behandelen.

5.3. Tussen partijen staat vast dat het onderzoek zeer belastend voor klager is geweest en dat hij vanaf de start van het onderzoek, vanaf de eerste stroomstoot, pijn in zijn armen, hoofd, nek en angst heeft ervaren. Hoe de communicatie tussen klager en verweerder tijdens het onderzoek is verlopen is in discussie. Klager stelt dat verweerder niet naar hem heeft geluisterd en het onderzoek heeft voortgezet, ondanks verzoeken van klager het onderzoek te stoppen vanwege de pijn in zijn lichaam, met name gezien de pijn in zijn borststreek. Verweerder heeft daartegen aangevoerd dat hij herhaaldelijk naar de pijn van klager heeft geinformeerd en klager serieus heeft genomen. Van pijnklachten in de borststreek heeft klager tijdens het onderzoek geen melding gemaakt. Voorts betwist verweerder dat klager zou hebben verzocht om met de behandeling te stoppen. Klager heeft er uitdrukkelijk mee ingestemd dat verweerder het onderzoek zou vervolgen, ondanks de pijnklachten, aldus - steeds - verweerder.

5.3. Het college stelt voorop dat het voor klager te betreuren valt dat het EMG-onderzoek naar voor hem is geweest en dat er voor zijn gevoel niet naar hem is geluisterd. Echter, om te komen tot het oordeel dat verweerder op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld moet eerst worden vastgesteld wat er feitelijk is gebeurd. De lezingen van partijen lopen uiteen, met name wat betreft het wel of niet besproken zijn bespreken van het doorgaan met het onderzoek en het melden van pijn in de borststreek. Op grond van het dossier kan evenmin worden vastgesteld welke lezing het meest aannemelijk is.Aldus is niet komen vast te staan wat klager en verweerder tijdens het EMG-onderzoek met elkaar hebben besproken. Dit betekent dat de verwijten in klachtenonderdelen 1. en 2. die gebaseerd zijn op de lezing van klager niet gegrond kunnen worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of nalaten verwijtbaar is eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Klachtonderdeel 3

5.4. Klager verwijt verweerder dat hij de gevaren van het uitvoeren van een EMG-onderzoek in aanwezigheid van een ICD niet heeft willen erkennen. Verweerder betwist die stelling gemotiveerd.

5.5. Het college stelt vast dat verweerder zich zorgvuldig op het EMG-onderzoek heeft voorbereid. Hij heeft navraag gedaan bij een ervaren collega en relevante literatuur geraadpleegd. Het college volgt verweerder in zijn stelling dat uit de literatuur blijkt dat bij een patient met een ICD een EMG-onderzoek veilig kan worden uitgevoerd. Voor verweerder was er dus geen aanleiding om op voorhand aan te nemen dat het onderzoek niet bij klager kon worden uitgevoerd.

Het college is voorts van oordeel dat ook niet kan worden vastgesteld dat verweerder het onderzoek onzorgvuldig heeft uitgevoerd. Weliswaar stelt klager dat verweerder tijdens de behandeling onzorgvuldig heeft gehandeld, maar in het licht van hetgeen hiervoor onder 5.3. is overwogen, wordt die stelling niet gevolgd. Uit de registraties blijkt bovendien dat verweerder aan klager de standaard pulsen voor een EMG-onderzoek bij CTS heeft gegeven. Verweerder heeft het onderzoek dus conform de regels uitgevoerd. De ICD gaf overigens geen aanleiding om van die regels af te wijken. Tevens heeft verweerder het EMG-apparaat na het onderzoek laten checken. Daarin bleek geen defect te bestaan. De slotsom is dat verweerder het EMG-onderzoek zorgvuldig heeft voorbereid, uitgevoerd en geevalueerd. Er zijn dan ook geen aanknopingspunten gebleken om te komen tot het oordeel dat verweerder de gevaren tussen de ICD en het uitvoeren van het EMG-onderzoek niet heeft willen erkennen. Dat klager nadien wel problemen aan de ICD en veel pijn heeft ondervonden, dwingt niet tot de vaststelling dat het onderzoek onjuist of onoordeelkundig is uitgevoerd.

5.6. Het college leidt uit de stukken af dat het voor klager vaststaat dat het EMG-onderzoek de storing in zijn ICD heeft veroorzaakt. Weliswaar is juist dat enkele weken na het EMG-onderzoek hartritmestoornissen zijn opgetreden die door de ICD onvoldoende konden worden gecorrigeerd, maar het college volgt klager niet in zijn stelling dat het onderzoek daarvan de oorzaak is. Uit de brief van prof. dr. H. blijkt dat in de periode waarin het EMG-onderzoek is verricht (6 juni 2014 tussen 10.00 uur en 11.00 uur) de ICD van klager geen activiteit heeft vertoond en geen instelling is gewijzigd. Dit betekent dat de ICD tijdens het EMG-onderzoek geen schokken heeft hoeven afgeven of ontregeld is geraakt. Dit genomen bij de eerdere vaststelling dat verweerder het EMG-onderzoek zorgvuldig heeft voorbereid, uitgevoerd en geevalueerd, biedt een en ander onvoldoende grond om aan te nemen dat het EMG-onderzoek de ICD van klager heeft ontregeld. Klachtonderdeel 3. is daarmee ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4. Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1 Klager legt de zaak in beroep in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert impliciet tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De arts heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het beroep te verwerpen.

Beoordeling

4.3 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich derhalve met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en de gronden waarop dit berust en neemt dit oordeel over.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. A. Smeeing-van Hees en mr. R.Veldhuisen, leden-juristen en dr. C.C. Tijssen en dr. M.M. Veering, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting

van 13 oktober 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.