Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2016:312

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:312

Datum uitspraak: 04-10-2016

Datum publicatie: 05-10-2016

Zaaknummer(s): c2016.157

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Tandarts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.157 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., tandarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 13 november 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 maart 2016, onder nummer 15177b, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2016.156 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 september 2016, waar zijn verschenen klager en de tandarts.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager lijdt aan diabetes, heeft een verhoogde schildklierfunctie en gebruikt Cozaar, simvastatine en metformine.

Op 16 juli 2014 heeft de vorige tandarts van klager hem geadviseerd de overgebleven tanden in zijn onderkaak te verwijderen en een kunstgebit te laten plaatsen. Na een jaar kon dan een implantaat worden geplaatst.

Op 15 september 2014 is klager voor een second opinion naar de praktijk waar verweerder werkt gegaan. Dit is een grote praktijk met een gedeeld patientenbestand.

Verweerder heeft de second opinion uitgevoerd. Aan de hand van het mondonderzoek en de door de eigen tandarts van klager ter beschikking gestelde OPG heeft verweerder klager geadviseerd niet alleen de tanden in onderkaak te trekken, maar ook de restdentitie in de bovenkaak te laten verwijderen. Vervolgens kon een noodkunstgebit worden geplaatst en na een jaar een implantaat. Verweerder heeft hiervan schriftelijk verslag gedaan met een duidelijk behandeladvies.

De eigen tandarts van klager heeft dit advies vervolgens bevestigd.

Na een prijsopgave van zijn eigen tandarts en van verweerder heeft klager besloten over te stappen naar de praktijk waar verweerder werkt (hierna: de praktijk).

Klager is op 8 april 2015 behandeld door een collega van verweerder (verweerder in zaak 15177a, hierna: de collega). Toen klager op de afspraak kwam, was hij verbaasd de collega te zien in plaats van verweerder.

Ook de collega kwam na onderzoek tot de conclusie dat het grootste deel van de elementen in de boven- en onderkaak dermate parodontale problemen had dat een volledige gebitsprothese was geindiceerd.

Omdat klager hiertoe nog niet wilde overgaan, heeft de collega in overleg met klager afgesproken dat de elementen 11, gezien de klachten die klager daaraan had, en 14, die erg mobiel was, zouden worden getrokken. Afgesproken werd een partiele plaatprothese te maken ter vervanging van de elementen 11 en 14. Op 16 april 2015 zijn beide elementen vervolgens geextraheerd.

Na onenigheid over een onjuiste factuur en ontevredenheid over de voorlichting en de behandeling is er naar de mening van de collega een vertrouwensbreuk ontstaan en heeft hij klager verzocht een andere tandarts te zoeken.

Klager heeft zijn ongenoegen over de gang van zaken kenbaar gemaakt per e-mail. Ook heeft hij verzocht bepaalde passages van de patientenkaart te verwijderen. Verweerder en zijn collega hebben klager twee keer uitgenodigd voor een gesprek naar aanleiding van de e-mails, te weten op 15 juli 2015 en in de maand daarna. Klager heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder:

1. ondeskundig/onzorgvuldig handelen en onprofessioneel/onvakkundig handelen;

2. dat hij klager willens en wetens in een slecht daglicht heeft geplaatst en schade heeft toegebracht;

3. dat hij vervelende verslaglegging op de patientenkaart van klager niet wil verwijderen;

4. dat hij eenzijdig de behandeling en nazorg heeft opgezegd;

5. alle gedragingen die niet in het klaagschrift staan, maar wel onder door de leden van het tuchtcollege gelezen zijn, mee te laten wegen in zijn oordeel.

Ter toelichting heeft klager - kort gezegd - nog het volgende aangevoerd.

Afgesproken was dat klager de behandeling bij de praktijk zou laten verrichten en dat verweerder klager zou gaan behandelen aangezien klager diabetes en schildklierproblemen heeft.

Na het conflict van klager met de collega heeft verweerder ermee ingestemd klager zonder nieuwe tandarts uit de praktijk te zetten. Dat mag niet op grond van de WGBO.

Verweerder en zijn collega hebben hem twee keer uitgenodigd voor een gesprek, maar klager wil niet praten met tandartsen die een suikerpatient als een dier hebben behandeld en zonder tandarts buiten zetten.

Door de vervelende verslaglegging van 11 juni 2015 in de patientenkaart van klager heeft de collega klager in een slecht daglicht geplaatst en laat hij klager willens en wetens schade en pijn lijden. Ook wil een andere tandarts klager hierdoor niet graag als patient. Ondanks zijn verzoek daartoe, weigeren verweerder en zijn collega de betrokken passage uit de verslaglegging te verwijderen.

4. Het standpunt van verweerder

Op 15 september 2014 heeft verweerder klager gezien voor een second opinion naar aanleiding van een behandelvoorstel van de vorige tandarts van verweerder. Verweerder is van mening dat hij zich aan de hand van mondonderzoek en de OPG een weloverwogen oordeel over de toestand van het gebit van klager heeft kunnen vormen. Hiervan heeft verweerder schriftelijk verslag gedaan met een duidelijk behandeladvies. Dit advies kwam vrijwel overeen met het advies van de vorige tandarts van klager. Verweerder adviseerde echter wel direct ook de restdentitie in de bovenkaak te verwijderen omdat de prognose daarvan zeer dubieus was en hij een eigen dentitie tegenover een onderprothese minder wenselijk achtte. Klager zou zich met het advies weer bij zijn eigen tandarts melden voor verdere behandeling. Dit geheel volgens de richtlijnen omtrent een second opinon. Dit is de enige keer dat verweerder klager heeft gezien en gesproken.

In oktober kreeg verweerder van klager een verzoek voor een begroting. Omdat het verweerder niet duidelijk was wat klager precies wilde, heeft hij klager een e-mail gestuurd met het verzoek een afspraak te maken als hij meer informatie wilde. Dit heeft klager nooit gedaan.

Op 27 januari 2015 heeft klager een e-mail gestuurd waarin hij zijn verzoek heeft gespecificeerd. Vervolgens heeft verweerder een begroting teruggemaild. Daarna volgde een wat merkwaardige e-mailwisseling, waarin het al snel ging over een mogelijke tariefdaling in 2015 en het effect daarvan op de begroting. Na de laatste

e-mail van verweerder van 23 januari 2015 heeft verweerder niets meer van klager gehoord.

Verweerder heeft nooit afgesproken dat hij klager zou gaan behandelen.

De passages die klager wil laten verwijderen uit zijn dossier acht verweerder relevant voor een correcte dossiervorming.

Er viel steeds moeilijker te communiceren met klager. De e-mails met klachten en verwijten werden steeds langer. Verweerder en zijn collega hebben klager uitgenodigd voor een gesprek, maar klager heeft daar geen gebruik gemaakt.

Uiteindelijk hebben verweerder en zijn collega aangeboden de partiele plaatprothese terug te betalen als klager bij een andere tandarts of laboratorium een nieuwe zou laten maken die wel aan zijn verwachtingen voldoet en de door de praktijk vervaardigde prothese bij hen in zou leveren. Ook hier heeft klager geen gebruik van gemaakt.

5. De overwegingen van het college

Ad 1.

Verweerder heeft een second opinion verricht die later door twee tandartsen is bevestigd. Niet is gebleken dat deze second opinon ondeskundig, onzorgvuldig, onprofessioneel of onvakkundig zou zijn. Dat er later door verschillende implantologen een ander advies is gegeven, doet geen afbreuk aan de second opinon van verweerder.

Verweerder heeft zijn second opinon schriftelijk vastgelegd en een duidelijk behandeladvies gegeven. Verweerder heeft gehandeld conform de NMT-praktijkrichtlijn `Second opinion'. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 2.

De verslaglegging die klager van zijn patientenkaart wil laten verwijderen, is geschreven door de collega en niet door verweerder. Nog los van het feit dat het voor het college niet duidelijk is geworden in welk opzicht de verslaglegging op de patientenkaart klager in een slecht daglicht zou plaatsen, kan verweerder hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 3.

Op grond van artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens heeft een patient het recht feitelijke onjuistheden in het dossier te (laten) corrigeren. Hiermee is bijvoorbeeld bedoeld een verkeerde vermelding van adresgegevens of onjuiste gegevens over onderzoeken en behandelingen in het verleden. De gegevens die klager wil laten verwijderen, vallen hier niet onder. Verweerder behoefde de gegevens derhalve niet te verwijderen. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 4.

De NMT-praktijkrichtlijn `Second opinion' definieert een second opinion als `een onafhankelijke tweede mening over een gebitssituatie of een behandelplan waarover reeds een eerste mening bekend is'. Doelstelling van het verstrekken van een second opinion is de aanvrager behulpzaam te zijn bij zijn eigen menings- en/of besluitvorming ten aanzien van

een gebitssituatie en/of een tandheelkundig behandelplan. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat de second opiniongever het besluit neemt, maar dat de patient en de behandelend tandarts, mede op basis van een second opinion, gezamenlijk hun mening kunnen vormen en hun uiteindelijke besluit kunnen nemen.

Ook het geven van een second opinion valt onder artikel 7:446 Burgerlijk Wetboek. Echter met het geven van het behandeladvies en het toesturen van het schriftelijke verslag was de second opinion afgerond. Klager is vervolgens ook teruggegaan naar zijn eigen tandarts. Verweerder heeft de behandelovereenkomst niet opgezegd. Aan verweerder kan geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt van het feit dat en de wijze waarop de collega de behandelrelatie met klager heeft opgezegd, en evenmin van het bericht van de manager bedrijfsvoering aan klager dat hem in gezamenlijk overleg met verweerder en zijn collega wordt geadviseerd terug te gaan naar zijn eigen tandarts.

Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad 5.

Op grond van artikel 4 van het Tuchtrechtbesluit Wet BIG dient de klager de klacht te formuleren. Het is derhalve niet mogelijk dat het tuchtcollege andere zaken als klacht beoordeelt. Het college kan slechts andere vastgestelde tuchtrechtelijk verwijtbare feiten meewegen in de hoogte van de op te leggen maatregel indien de door de klager geformuleerde klachten gegrond worden verklaard. Nu klager het laatste lijkt te verzoeken, zal het college dit onderdeel niet als zelfstandig klachtonderdeel beoordelen.

Op grond van het voorgaande wordt de klacht afgewezen als kennelijk ongegrond."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2 De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr.Th.W.H.E. Schmitz

en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. H.J. van Iterson en

mr. drs. R. van der Velden, leden-beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 oktober 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.