Tuchtrecht | Grensoverschrijdend gedrag | ECLI:NL:TGZCTG:2016:290
ECLI:NL:TGZCTG:2016:290
Datum uitspraak: 08-09-2016
Datum publicatie: 08-09-2016
Zaaknummer(s): c2015.433
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beroepsgroep: Fysiotherapeut
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen fysiotherapeut. Klaagster is door verweerder behandeld voor pijn in de lage rug en pijn in de linker enkel. De klacht houdt in dat verweerder bij een massage de regels met betrekking tot intimiteit heeft overtreden, dat hij zich door middel van de door hem gestelde vragen schuldig heeft gemaakt aan seksuele intimidatie en dat hij klaagster ten onrechte geen factuur voor de laatste behandeling heeft gestuurd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.
------------------
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.433 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., fysiotherapeut, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels, verbonden aan de stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 1 mei 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen de heer C. - hierna de fysiotherapeut - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 september 2015, onder nummer 15/133F, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De fysiotherapeut heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 30 augustus 2016, waar zijn verschenen klaagster, en de fysiotherapeut, bijgestaan door mr. Daniels voornoemd.
Zowel klaagster als de fysiotherapeut en zijn gemachtigde hebben hun respectieve standpunten ter terechtzitting nader toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
"2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klaagster is vanaf 8 oktober 2013 bij verweerder onder behandeling geweest. Zij is daarbij behandeld voor pijn in de lage rug en pijn in de linker enkel.
2.2 In het kader van voormelde behandeling is klaagster onder meer op
31 oktober 2013 en 7 november 2013 voor een consult bij verweerder langs geweest.
Het patientdossier vermeldt over deze consulten op 31 oktober 2013 en
7 november 2013 onder meer het volgende:
"31-10-2013 Behandeling
(...)
Eindresultaat / hoofddoel: Mobiliteit enkel en rug verbeteren, stabiliteit rug verbeteren aan de hand van de lessen rugvitaal
(...)
Bevindingen
(S)ubjectief / bevindingen patient: Mevrouw maakt zich minder zorgen om de rug, heeft vertrouwen in
het behandelplan.
(O)bjectief / bevindingen therapeut: Mevrouw geeft aan zich minder zorgen te maken over de rug. Na advies om eerst op deze manier te behandelen en het sporten uiteindelijk weer op te bouwen.
(E)valuatie / tussenresultaten: Mobiliteit BSG minder stug eindgevoel. Erectoren drukgevoelig.
(P)lan van aanpak / uitgevoerde behandeling: Mobiliteit sacrum naar nutatie, lichte vederung lwk, sedering erectoren lwk, mobiliteit BSG,
(...)
07-11-2013 Behandeling
(...)
Bevindingen
(S)ubjectief / bevindingen patient: De rug is minder gevoelig aanwezig, opstaan geeft minder klachten, voet voelt anders dan voorheen op een positieve manier.
(O)bjectief / bevindingen therapeut: flexie rug zonder opvallende bewegingen, lichte deviatie tijdens beweging.
(E)valuatie / tussenresultaten: Flexie wk verloopt soepeler.
(P)lan van aanpak / uitgevoerde behandeling: Mobiliteit lwk licht naar exstensie, bindweefsel mass lwk, erectoren detonisatie lwk dwars, mobiliteit BSG."
2.3 In een brief van 16 november 2013 heeft klaagster aan verweerder gemeld dat zij warme gevoelens voor hem heeft.
2.4 In een e-mail van 22 november 2013 heeft verweerder aan klaagster gemeld dat hij de behandelrelatie professioneel wil houden. Op verzoek van klaagster is de behandelrelatie daarna nog voortgezet.
2.5 Na de brief van 16 november 2013 heeft klaagster nog diverse brieven en e-mails aan verweerder gezonden.
2.6 Op of omstreeks 15 januari 2014 is de behandelrelatie beeindigd. Voor de laatste door verweerder verrichte behandeling heeft hij geen factuur aan klaagster gezonden. Ook na het eindigen van de behandeling heeft klaagster nog diverse e-mails, brieven en sms'jes aan verweerder gezonden.
2.7 Op 16 december 2014 heeft klaagster bij de klachtencommissie fysiotherapie van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) een klacht tegen verweerder ingediend, vanwege vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag van verweerder. Op 28 april 2015 heeft voormelde klachtencommissies die klacht ongegrond verklaard.
3. De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. tijdens het consult op 31 oktober 2013 aan klaagster een massage heeft gegeven waarbij hij de regels met betrekking tot intimiteit heeft overtreden,
2. zich tijdens het consult op 7 november 2013, door middel van de door hem gestelde vragen, jegens klaagster schuldig heeft gemaakt aan seksuele intimidatie,
3. ten onrechte geen factuur voor de laatste behandeling aan klaagster heeft gezonden.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het eerste klachtonderdeel ziet op het consult van 31 oktober 2013. Verweerder heeft tijdens dat consult, zo begrijpt het college uit de stukken, door middel van een massage aan de hand van de zogenoemde Federung techniek, de lumbale wervelkolom van klaagster licht gemobiliseerd. Klaagster stelt dat die massage bij haar een orgasme heeft veroorzaakt en dat verweerder aldus de regels met betrekking tot intimiteit heeft overtreden. Verweerder heeft betwist dat hij tijdens de massage grensoverschrijdend heeft gehandeld. Hij stelt ook niet te hebben gemerkt dat de massage een orgasme bij klaagster veroorzaakte. Het college overweegt ten aanzien van deze klacht dat de door verweerder toegepaste behandeling van de lumbale wervelkolom een normale en beschreven methode voor de mobilisatie van de lumbale wervelkolom is. Nu verweerder daarnaast betwist dat hij tijdens die behandeling grensoverschrijdend heeft gehandeld en dit evenmin uit het dossier blijkt, heeft het college onvoldoende aanwijzingen dat het door klaagster gestelde orgasme een direct gevolg is van de door verweerder op haar onderrug toegepaste behandeling. Voor het oordeel dat verweerder tijdens de massage op 31 oktober 2013 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, ziet het college daarom geen grond. Het eerste klachtonderdeel is daarmee ongegrond.
5.2 Het tweede klachtonderdeel ziet op het consult van 7 november 2013. Klaagster stelt dat verweerder tijdens dat consult seksueel intimiderend heeft gehandeld door aan haar vragen over haar prive-situatie te stellen, waaronder een vraag over haar relatie. Verweerder heeft betwist dat hij met de door hem gestelde vragen grensoverschrijdend heeft gehandeld. Hij heeft aangevoerd bij het afnemen van de anamnese en tijdens de behandeling aan klaagster vragen te hebben gesteld over haar woonomgeving, thuissituatie, werk, opleidingsniveau, leefstijl, en haar omgang met haar rug- en enkelklacht en dat hij daarmee de biopsychosociale kant van klaagster in kaart heeft willen brengen. Het college overweegt ten aanzien van deze klacht dat een onderzoek door verweerder naar eventueel bij de patient aanwezige externe factoren die zijn/haar herstel kunnen belemmeren en/of bevorderen, in overeenstemming is met de Richtlijn Fysiotherapeutische verslaglegging 2011 van het KNGF. Naar het oordeel van het college heeft verweerder daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld met hier aan de orde zijnde vragen aan klaagster over haar prive-situatie tijdens het consult op 7 november 2013. Ook dit klachtonderdeel is daarmee ongegrond.
5.3 Het derde klachtonderdeel ziet op het door verweerder niet versturen van een factuur aan klaagster voor de laatste behandeling die zij in januari 2014 van hem heeft gehad. Verweerder heeft ten aanzien daarvan aangevoerd dat hij gewoonlijk een factuur steeds tijdens de volgende behandeling aan klaagster gaf, maar dat toen de behandelrelatie met klaagster was geeindigd en hij de laatste factuur dus niet tijdens een volgende behandeling aan haar mee kon geven, hij van het verzenden van de laatste factuur per post heeft afgezien om te voorkomen dat er een nieuw contact moment met klaagster zou ontstaan. Het college acht dit in de gegeven omstandigheden niet onbegrijpelijk of tuchtrechtelijk verwijtbaar, te meer nu niet gesteld of gebleken is dat klaagster door het achterwege laten van die factuur is benadeeld.
5.4 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klachten geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert - impliciet - tot gegrondverklaring van het beroep.
4.2 De fysiotherapeut voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in beroep heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter;
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. A. Smeeing-van Hees, leden-juristen en
V.T.M. Agterberg en J.A.M.M. Gloudemans, leden-beroepsgenoten en
mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
8 september 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.