Uitspraak 201600415/1/R2

Tegen: de raad van de gemeente Groesbeek

Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig

Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Gelderland

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:1599

201600415/1/R2.

Datum uitspraak: 8 juni 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Beek, gemeente Berg en Dal (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

en

1. de raad van de gemeente Groesbeek, thans gemeente Berg en Dal,

2. het college van burgemeester en wethouders van Groesbeek, thans gemeente Berg en Dal,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Uitbreiding supermarkt [locatie 1], centrum Beek" vastgesteld. Bij besluit van 30 november 2015 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de supermarkt, het veranderen van de bestaande in-/uitrit en het herplaatsen van vijf vlaggenmasten. De besluiten zijn gecooerdineerd voorbereid en bekend gemaakt, zoals bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.

Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [partij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] en [partij] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. F. Postma, advocaat te Leeuwarden, en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door M.A. Wijnen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.P.C. Obbink, advocaat te Utrecht, als partij gehoord.

Overwegingen

De bestreden besluiten

1. Het plan en de omgevingsvergunning voorzien voor de gronden aan de [locatie 1] te Beek in een uitbreiding van de bestaande PLUS-supermarkt. Dit is op verzoek van [partij] gedaan. Deze supermarkt kan door de bestreden besluiten uitbreiden van 1.335 m^2 naar 1.950 m^2 winkelvloeroppervlakte.

[appellant] woont in een woning op de bovenste verdieping aan de [locatie 2] te Beek op een afstand van ongeveer 13 meter van het plangebied en ongeveer 18 meter van de voorziene bebouwing. Hij kan zich niet verenigen met het plan en de omgevingsvergunning, die voorzien in voormelde ontwikkeling direct tegenover zijn woning.

Intrekking

2. [appellant] heeft ter zitting zijn beroepsgrond dat het college ten onrechte niet heeft gemotiveerd dat de omgevingsvergunning voldoet aan de Bouwverordening 2010-2 Gemeente Ubbergen ingetrokken.

Bestemmingsplan

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Inhoudelijk

4. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daartoe voert hij aan dat de voorziene bebouwing - met name de bouwhoogte - niet passend is binnen de overige bebouwing in de omgeving. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [appellant] in zijn nader stuk een second opinion van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit van Hus en Hiem van 19 april 2016 overgelegd. Daarin staat over de ruimtelijke inpassing van de voorziene bebouwing dat deze een vernauwing van de straat tot gevolg heeft, zodat het plan niet het straatprofiel respecteert of versterkt.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene bebouwing aan de [locatie 1] past in de bestaande omgeving. Daarbij verwijst de raad naar paragraaf 4.2 van de plantoelichting en de welstandsbeoordeling van 18 mei 2015 en het bijbehorende advies van 5 oktober 2015 van Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het Gelders Genootschap. Hierin wordt geconcludeerd dat onder meer de vorm en schaal van de nieuwbouw in voldoende mate aansluiten bij het bestaande bebouwingsbeeld van de supermarkt en omringende bebouwing. In reactie op de voormelde second opinion heeft de raad ter zitting gesteld dat er ter plaatse sprake is van een scala van bebouwing, uiteenlopend in maat, schaal en vormgeving. De in het plan voorziene bebouwing misstaat hierbinnen niet, mede door de opdeling in verschillende bouwdelen die in hoogte verschillen.

4.2. Op grond van het plan is bebouwing voor de supermarkt mogelijk binnen het bouwvlak met een oppervlakte van ongeveer 2.430 m^2. De winkelvloeroppervlakte ter plaatse mag niet meer bedragen dan 1.950 m^2. Het plan staat binnen het grootste deel van het bouwvlak een maximum bouwhoogte toe van 5,5 meter. Op een zuidwestelijk deel van de gronden waarop het bouwvlak betrekking heeft, is een bouwhoogte tot 9 meter toegestaan en aan een klein deel hierbinnen een goot- en bouwhoogte tot 12 onderscheidenlijk 14 meter. Op een zuidoostelijk deel van de gronden waarop het genoemde bouwvlak betrekking heeft, is een goot- en bouwhoogte tot 5,5 onderscheidenlijk 9 meter toegestaan.

4.3. Uit de stukken die de raad ten grondslag heeft gelegd aan het plan blijkt dat de raad de voorziene bebouwing ten behoeve van de supermarkt passend acht in de bestaande omgeving. Aan de Waterstraat, waaraan de gronden in het plangebied zijn gelegen, is sprake van aaneengesloten en vrijstaande bebouwing waarin gemengde, woon- en andersoortige functies elkaar afwisselen. Het bestemmingsplan "Kern Beek" kent voor omliggende gronden aan onder meer het Akenshof, het Schellingshof, de Waterstraat, de Bongerdstraat en de Sprongstraat verschillende goothoogten toe tot maximaal 13 meter en verschillende bouwhoogten tot maximaal 15 meter. De in het plan voorziene maximale goothoogte bedraagt 5,5 meter tot 12 meter, terwijl de maximaal toegestane bouwhoogte varieert tussen 5,5 meter en 14 meter. Deze hoogten zijn vergelijkbaar met de toegestane en feitelijk bestaande goot- en bouwhoogten in de omgeving. Het gedeelte van de voorziene bebouwing met een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 12 en 14 meter staat op een afstand van minstens 18 meter van bebouwing in de omgeving en zorgt volgens de raad, in combinatie met de overige gedeelten van de bebouwing en de voorziene bebouwingsoppervlakte, voor een samenhangend beeld dat vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is. Gelet op de vergelijkbare feitelijke en planologisch toegestane goot- en bouwhoogten binnen en buiten het plangebied en op de stedenbouwkundige onderbouwing in paragraaf 4.2 van de plantoelichting die [appellant] niet op een concrete wijze heeft weersproken, acht de Afdeling het standpunt van de raad dat de in het plan voorziene bebouwing aan de [locatie 1] past in de bestaande omgeving, redelijk.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt tevens dat het plan een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat met zich brengt. Daartoe wijst hij op de toename van verkeersbewegingen als gevolg van verwezenlijking van de voorziene ontwikkeling. Ook wijst [appellant] op verlies van het uitzicht naar omliggende dorpen dat hij thans in staande en zittende houding heeft.

5.1. Ten aanzien van de vrees van [appellant] voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat wegens de toename van verkeersbewegingen, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft onder verwijzing naar het ten behoeve van het plan opgestelde rapport "Verkeersonderzoek centrum Beek - [Supermarkt] en Gemeente Groesbeek" van Accent Adviseurs en bureau BRO van 11 mei 2015 (hierna: het verkeersrapport) de toename van hinder van verkeersbewegingen als gevolg van verwezenlijking van het plan aanvaardbaar geacht. [appellant] heeft ter zitting desgevraagd uiteengezet dat hij weliswaar verwacht dat deze hinder storender zal zijn dan in het verkeersrapport wordt weergegeven, maar dat hij geen concrete tegenwerping heeft ten aanzien van het verkeersrapport. Uit het aangevoerde is niet gebleken dat het verkeersrapport zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de raad zich bij het nemen van het besluit tot vaststelling van het plan hierop niet had mogen baseren. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad gelet op het vorenstaande in redelijkheid de aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant] wegens de toename van verkeersbewegingen als gevolg van verwezenlijking van het plan aanvaardbaar mogen achten.

5.2. Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat het plan een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat met zich brengt wegens verlies van uitzicht, stelt de Afdeling voorop dat in het algemeen geen recht op blijvend uitzicht bestaat.

De afstand tussen de woning van [appellant] en de aan de overzijde van de Waterstraat gelegen gronden waarop het bouwvlak betrekking heeft, bedraagt ongeveer 18 meter. De gronden waar een goot- en bouwhoogte van 12 respectievelijk 14 meter is voorzien, hebben bezien vanaf de woning van [appellant] een breedte van ongeveer 6 meter. De gronden waar het plan toestaat om tot 5,5 meter en tot 9 meter hoogte te bouwen, hebben een breedte van in totaal ongeveer 40 meter. Uit de door [partij] in haar nader stuk overgelegde tekeningen blijkt dat [appellant] hiermee aan beide zijden langs het voorziene gebouw met een goot- en bouwhoogte van 12 onderscheidenlijk 14 meter een substantieel deel van het uitzicht behoudt.

Voor zover [appellant] heeft gesteld dat de voorziene bebouwing met een bouwhoogte van 9 meter of lager zijn uitzicht belemmert, is uit de genoemde tekeningen gebleken dat het vloerniveau van de woning van [appellant] op ongeveer 9 meter hoogte ligt. Dit betekent dat [appellant] vanuit zijn woning - in staande en zittende houding - over deze bebouwing uitzicht behoudt. Weliswaar zal de voorziene toren met een goot- en bouwhoogte van 12 respectievelijk 14 meter tegenover zijn woning met zich brengen dat het uitzicht in zoverre zal worden belemmerd, maar de raad heeft van belang mogen achten dat [appellant] aan beide zijden langs de voorziene toren een substantieel deel van het uitzicht behoudt.

Onder de genoemde omstandigheden heeft de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan de met de uitbreiding van de supermarkt gediende belangen dan aan het daarmee gepaard gaande verlies aan uitzicht voor [appellant].

Het betoog faalt.

De omgevingsvergunning

6. [appellant] heeft voorts onder verwijzing naar de second opinion betoogd dat het college de omgevingsvergunning heeft verleend in strijd met redelijke eisen van welstand, nu onvoldoende rekening is gehouden met de volgens de "Welstandsnota gemeente Ubbergen en gemeente Millingen a/d Rijn" van 15 juli 2004 (hierna: de Welstandsnota) geldende criteria.

6.1. Het college weigert ingevolge artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) een aanvraag om een omgevingsvergunning indien het uiterlijk van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand.

6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8987), mag het bestuursorgaan, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo of niet berust op een deugdelijke motivering.

6.3. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning heeft het college zich voor het oordeel of het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand gebaseerd op de positieve welstandsbeoordeling van 18 mei 2015 en het bijbehorende advies van 5 oktober 2015 van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van het Gelders Genootschap. Dat in de second opinion een andere visie op het bouwplan wordt gegeven, brengt op zichzelf niet met zich dat het bouwplan in strijd is met de geldende welstandscriteria. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat de welstandscriteria naar hun aard niet in de weg staan aan uiteenlopende waarderingen van het bouwplan.

Het is de Afdeling voorts niet gebleken dat de welstandsbeoordeling en het bijbehorende advies van het Gelders Genootschap onvoldoende rekening hebben gehouden met de volgens de Welstandsnota geldende criteria, dan wel naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen, dat het college deze niet aan de omgevingsvergunning ten grondslag mocht leggen. Daarbij is van belang dat de second opinion geen concrete redenen bevat op grond waarvan geoordeeld dient te worden dat de positieve welstandsbeoordeling waarop het college zich heeft gebaseerd gebreken of leemten in kennis bevat. Tevens voert [appellant] weliswaar aan dat het bouwplan in afwijking van de Welstandsnota geen straatgerichte gevels met kap mogelijk maakt, omdat verscheidene gevelopeningen op de begane grond geblindeerd zijn, maar is ter zitting uit door de raad overgelegde tekeningen gebleken dat de gevels aan de straat niet geblindeerd zullen zijn. Dit betekent dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

7. Het beroep van [appellant] is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Scheele, griffier.

w.g. Michiels

lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2016

723-823.