Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:143

ECLI:NL:TGZCTG:2016:143

Datum uitspraak: 24-03-2016

Datum publicatie: 24-03-2016

Zaaknummer(s): c2015.246

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Toets aan de tweede tuchtnorm. De arts zou in haar hoedanigheid van lid van de Raad van Bestuur van GGZ ten onrechte een medische verklaring hebben afgegeven. Voorts verwijt klager haar een onjuiste declaratie. Tot slot zou de arts zou ten onrechte hebben nagelaten om, jaren na de inbewaringstelling van klager bij GGZ, twee rapportages aan het dossier van klager toe te voegen. Klacht door Regionaal Tuchtcollege afgewezen. Beroep verworpen.

--------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.246 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. D.J.G. Timmermans, advocaat te Leiden.

1. Verloop van de procedure

A.-hierna klager-heeft op 2 december 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen psychiater C.-hierna de arts-een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 mei 2015, onder nummer 2024-314, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen en heeft zijn beroep nadien aangevuld. Daarna zijn 13 brieven en faxberichten van klager (van 24 juli, 26 juli, 27 juli (2 x), 28 juli (2 x), 29 juli (2 x), 30 juli, 3 augustus (2 x), 12 augustus en 15 augustus 2015) aan het dossier toegevoegd. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Vervolgens zijn 3 brieven van klager (van 30 augustus en 31 augustus (2 x) 2015) binnengekomen, gevolgd door een brief met bijlagen (van 16 september 2015) en wederom 8 brieven en faxberichten (van 17 september, 21 september (2 x), 29 september, 30 september, 12 oktober (2 x) en 28 december 2015) . Na een faxbericht van de arts is tot slot nog een brief met bijlagen van klager van 11 januari 2016 binngekomen. Latere e-mail- en faxberichten van klager zijn niet meer aan het dossier toegevoegd, hetgeen aan klager ter terechtzitting is meegedeeld.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 februari 2016, waar zijn verschenen klager en de arts, bijgestaan door haar gemachtigde. Met instemming van partijen is als informant ter terechtzitting aanwezig geweest-en op enige punten gehoord-de heer E., de psychiater die destijds de intake van klager heeft gedaan. De overige aangezegde getuigen zijn niet verschenen en van hun verhoor is afgezien.

De zaak is over en weer bepleit. Mr. Timmermans heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van een pleitnota die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

"2. De feiten

2.1 De arts is als lid van de F. werkzaam voor G. te D.

2.2 Klager, geboren in 1953, is op 31 december 1996 gedwongen opgenomen met een inbewaringstelling (IBS) bij H.. De gevorderde voortzetting van de IBS is door de rechter afgewezen.

2.3 Op 25 april 2008 is klager na aanhouding door de politie en beoordeling door een arts van H. Noord West (voor de tweede maal) gedwongen opgenomen met een inbewaringstelling (IBS) bij G. te I.. Op 29 april 2008 is de vordering tot voortzetting van de IBS door de rechter afgewezen".

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

"3. De klacht

Het verwijt van klager betreft in de kern een onterechte inbewaringstelling op

25 april 2008, waartoe hij aanvoert dat hij niet aan een stoornis lijdt. Verweerster heeft klager in augustus 2008 geschreven dat zij geen zinvolle verklaring kan geven over zijn gezondheidstoestand, omdat hij op dat moment niet in behandeling was van G., maar dat uit zijn medisch dossier niet blijkt dat hij niet lijdt aan een stoornis van de geestesvermogens. Klager begrijpt niet waarop verweerster dit baseert, nu hij niet ziek is en hem niets mankeert. De conclusies van twee deskundigenrapportages van HSK van november 2004 en maart 2011, waaruit zou blijken dat er bij klager geen sprake is van een psychische stoornis in welke vorm dan ook en die klager aan zijn dossier toegevoegd wenst te zien, wil verweerster niet accepteren, c.q. erkennen. Tot slot verwijt klager verweerster dat er ten onrechte een declaratie is ingediend bij de zorgverzekeraar van klager voor de onrechtmatige inbewaringstelling in april 2008.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft gesteld dat zij geen concrete klacht kan destilleren en dat feiten en gronden die de klacht zouden onderbouwen ontbreken. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat haar ten opzichte van klager geen handelen of nalaten in strijd met enige tuchtnorm kan worden verweten. Tijdens het verhoor op 19 maart 2015 heeft de gemachtigde van verweerster hieraan toegevoegd dat verweerster niet inhoudelijk betrokken is geweest bij de behandeling van klager, maar slechts als lid van de F.. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan".

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

"5. De beoordeling

5.1 De eerste vraag is of hetgeen klager aan verweerster verwijt handelen of nalaten betreft dat kan worden getoetst aan de tuchtnormen van artikel 47 Wet BIG. Deze tuchtnormen betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar ten opzichte van de patient dient te betrachten (eerste tuchtnorm) maar ook enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (tweede tuchtnorm).

5.2 Onbetwist is dat verweerster niet inhoudelijk als psychiater betrokken is geweest bij de behandeling van klager. Van een directe zorgrelatie is derhalve geen sprake geweest, zodat het College niet toekomt aan een beoordeling van en toetsing aan de eerste tuchtnorm; het handelen van verweerster valt daar niet onder. Dit neemt niet weg dat het handelen van verweerster wel beoordeeld kan worden op grond van de tweede tuchtnorm.

5.3 Het College begrijpt dat verweerster als lid van de F. bij herhaling op vragen, dan wel klachten van klager in verband met een IBS-opname in april 2008 heeft gereageerd. Het verwijt aan verweerster, volgens klagers stellingen in dit kader, betreft aldus een handelwijze die de individuele gezondheidszorg raakt en daarop voldoende weerslag heeft. Klager is om die reden ontvankelijk. Voor zover uit de door klager overgelegde stukken kan worden opgemaakt, is verweerster niet onzorgvuldig geweest in haar correspondentie met klager waarin hij een discussie wilde aangaan over de vraag of hij bij de IBS van 25 april 2008 aan een geestelijke stoornis leed. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten is niet gebleken.

5.4 De klacht wordt dan ook zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.

5.5 Wel wil het College opmerken het onjuist en onbegrijpelijk te vinden dat verweerster tot het mondelinge vooronderzoek op 19 maart 2015 haar standpunt omtrent de klacht niet heeft gegeven. Blijkens de stukken in het geding had zij toch tenminste enig commentaar kunnen geven op de klacht en de grondslag daarvan, hoe weinig concreet die wellicht ook was".

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van klager in zijn beroep, subsidiair tot afwijzing van dat beroep.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege is, met het Regionaal Tuchtcollege, van oordeel dat het door klager gestelde handelen van de arts de individuele gezondheidszorg raakt en daarop voldoende weerslag heeft, zodat dat handelen beoordeeld moet worden op grond van de tweede tuchtnorm van artikel 47 van de Wet BIG. Klager is dan ook terecht door het Regionaal Tuchtcollege in zijn klacht ontvangen.

4.4 Klager heeft in beroep vooral bezwaar aangetekend tegen het schrijven van de arts van 22 augustus 2008. Voor zover in dezen van belang luidt dit:

"Uw verzoek om een verklaring

Ik begrijp uw vraag zo, dat u wilt dat ik verklaar dat u niet gediagnosticeerd bent met een stoornis van de geestvermogens. Helaas kan en wil ik uw verzoek niet inwilligen. U bent niet in behandeling van G. en wij beschikken over onvoldoende gegevens over uw gezondheidspositie om een zinvolle verklaring af te kunnen geven. Hetgeen ik uit uw medisch dossier kan opmaken, lijkt overigens niet te wijzen op het ontbreken van iedere vorm van stoornis van de geestvermogens, zodat ik niet vermoed, dat nader medisch onderzoek zal leiden tot de door u gewenste uitkomst".

4.5 De vierde volzin is gesteld in bewoordingen die door klager zijn opgevat als een eigen oordeel van de arts over zijn psychiatrische toestand. Zijn verwijt aan de arts luidt dat zij dit oordeel heeft gegeven op ondeugdelijke gronden onder meer omdat zij klager niet zelf heeft onderzocht. De arts heeft bestreden dat haar enig verwijt te maken valt.

4.6 Het Centraal Tuchtcollege oordeelt als volgt. Ter terechtzitting heeft de arts overtuigend naar voren gebracht dat aan de gewraakte zin de betekenis moet worden toegekend van een samenvatting van hetgeen in klagers dossier bij G. bekend was.

De arts heeft daaraan toegevoegd dat die zin niet los gezien kan worden van de -vooral van de zijde van klager- uitvoerige correspondentie aangaande klagers ongenoegen over de handelwijze van G.. Met de zin heeft de arts in het kader van het door haar als bestuurder gevoerde verwachtingenmanagement aangegeven dat hetgeen klager wilde bereiken, te weten een positieve vaststelling dat bij hem geen enkele psychiatrisch ziektebeeld was vastgesteld, op grond van de dossiervorming bij G. niet waarschijnlijk was.

4.7 Het Centraal Tuchtcollege kan zich in het licht van de door de arts beschreven omstandigheden in deze uitleg vinden en acht het handelen van de arts door het opnemen van die zin niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.8 Voorts heeft klager aangevoerd dat de declaratie van de G. voor het gedwongen verblijf in de kliniek onterecht en onjuist is. Vast staat echter dat klager 3,5 dag opgenomen is geweest met een rechtsgeldige IBS en klager heeft tegenover het verweer van de arts niet toegelicht dat het daarvoor gedeclareerde bedrag niet juist is, zodat dit klachtonderdeel moet worden afgewezen.

4.9 Tot slot heeft klager gesteld dat zijn verzoek van 12 december 2011 om twee HSK-rapportages van 2004 en 2011 aan zijn dossier toe te voegen, ten onrechte is afgewezen. Ter terechtzitting heeft de arts verklaard dat van een actief behandeldossier sinds 2008 geen sprake is zodat er geen reden was om deze rapportages aan het dossier toe te voegen en dat de brief met rapportages van 12 december 2011 - net als alle correspondentie van klager - is gearchiveerd.

Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de arts daarmee juist heeft gehandeld.

4.10 Het beroep moet dan ook in alle onderdelen worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. M. Drost en

prof. dr. P.P.G. Hodiamont, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.