Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:140

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:140

Datum uitspraak: 24-03-2016

Datum publicatie: 24-03-2016

Zaaknummer(s): c2015.237

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klager is opgenomen geweest in een GGZ-kliniek, waar de arts in het kader van haar opleiding tot psychiater tijdelijk en onder supervisie van een psychiater werkzaam is geweest. Klager verwijt de arts dat zij valse, zwaar psychisch letsel toebrengende diagnoses heeft gesteld zonder klager zelf te hebben gesproken. Ook zou zij klager persoonlijke, intieme vragen hebben gesteld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klachten als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager kan niet in zijn beroep worden ontvangen voor zover de klachten zijn verjaard. Beroep voor het overige verworpen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.237 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, destijds werkzaam te D.,

verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. P.A. de Zeeuw, jurist bij

DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A.-hierna klager-heeft op 1 mei 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen psychiater C.-hierna de arts-een klacht ingediend. Bij beslissing van 7 april 2015, onder nummer 2014-104 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Op verzoek van klager is aan het procesdossier nadien toegevoegd een brief van klager van 4 augustus 2015 met bijlagen, zoals door hem ingediend in dossier C2015.008.

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2015.075, C2015.275 en C2015.277 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 21 januari 2016, waar zijn verschenen de arts, bijgestaan door haar gemachtigde. Klager heeft bij brief van 4 januari 2016 te kennen gegeven niet ter terechtzitting aanwezig te zullen zijn en heeft een pleitnota, gedateerd 5 januari 2016, ingestuurd.

De (gemachtigde van de) arts heeft de zaak kort toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

"2. De feiten

2.1 Klager is in april 2004 opgenomen in het toenmalig E., locatie F. te D. (hierna: E.).

2.2 Verweerster heeft in het kader van haar opleiding tot psychiater van 1 januari 2004 tot 1 juli 2004 stage gelopen bij E.. Verweerster handelde gedurende haar stageperiode onder supervisie van een psychiater".

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

"3. De klacht

Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven dat zij valse, zwaar psychisch letsel toebrengende diagnoses stelt zonder klager zelf te hebben gesproken gedurende de periode van 3 mei 2004 tot en met 23 april 2005. Ook zou verweerster op 3 mei 2004 persoonlijke, intieme vragen aan klager hebben gesteld.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster stelt zich op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat klager niet heeft voldaan aan de wettelijk voorgeschreven plicht om de klacht en de feiten en gronden waarop deze berust te vermelden. Subsidiair heeft de arts de stellingen van klager inhoudelijk bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan".

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

"5. De beoordeling

5.1 Klager is ontvankelijk in zijn klacht. Uit het klaagschrift en de repliek kan voldoende worden afgeleid waarover hij zich beklaagt en waarom hij de arts daarvan een verwijt maakt. Daarom zal de klacht inhoudelijk worden beoordeeld.

5.2 Voor zover klager verweerster verwijt dat zij een valse diagnose heeft gesteld, kan hij daarin niet worden gevolgd. Allereerst blijkt uit het dossier waarover het College beschikt niet dat verweerster ten aanzien van klager een diagnose heeft gesteld. Tevens zijn geen redenen aannemelijk geworden om aan de beoordeling van verweerster te twijfelen.

Klager verwijt verweerster ook dat zij op 3 mei 2004 persoonlijke en intieme vragen aan verweerster (CTG leest: klagr) heeft gesteld. Verweerster heeft dit klachtonderdeel betwist.Klager en verweerster verschillen van mening over hetgeen feitelijk is voorgevallen, maar het College kan niet uitmaken wie van beiden daarin gelijk heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van de klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus hier niet vaststellen.

5.3 Aan de andere opmerkingen van klager gaat het College tevens voorbij, ofwel omdat de relevantie daarvan voor de klacht ontbreekt ofwel omdat verweerster deze heeft bestreden en enig verwijt niet valt vast te stellen.

5.4 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen".

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en primair geconcludeerd tot

niet-ontvankelijk verklaren van klager in zijn beroep, subsidiair tot verwerping van het beroep.

4.3 Klager kan in zijn beroep worden ontvangen. Met de toevoeging aan het dossier van zijn hiervoor genoemde brief met bijlagen van 4 augustus 2015 heeft klager voldoende toegelicht waarom de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege volgens hem onjuist is.

4.4 Voor zover de klachten van klager dateren uit de periode, gelegen meer dan tien jaar voor het indienen van de klacht op 1 mei 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege - dus van voor 1 mei 2004 - kan klager daarin niet worden ontvangen aangezien deze, gelet op artikel 65 lid 5 van de Wet BIG, verjaard zijn.

4.5 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot het geven van andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover de klachten dateren van voor 1 mei 2004;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter,

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. A. Smeeing-van Hees, leden-juristen en

drs. A.C.L. Allertz en drs. M. Drost, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 maart 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.