Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:144
ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:144
Datum uitspraak: 24-03-2016
Datum publicatie: 24-03-2016
Zaaknummer(s): c2015.252
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Deze zou haar beroepsgeheim hebben geschonden, een onjuiste diagnose hebben gesteld en ten onrechte geen verklaring aan de politie hebben afgegeven (zodat klager zijn wapens terug zou krijgen). Klacht door Regionaal Tuchtcollege afgewezen. Beroep verworpen.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.252 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mw. mr. S.F. Tiems, advocaat bij
VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A.-hierna klager-heeft op 20 maart 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen psychiater C.-hierna de arts-een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 mei 2015, onder nummer 14/118, heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Nadien zijn aan het dossier toegevoegd brieven van klager van
4 oktober 2015, 20 oktober 2015 (met bijlagen), 21 november 2015 (met bijlage) en
1 februari 2016 (met bijlagen).
De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.253 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van
11 februari 2016, waar zijn verschenen klager en de arts, bijgestaan door haar gemachtigde.
De zaak is over en weer bepleit.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:
"2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager is vanaf november 2011 tot november 2012 onder behandeling geweest van verweerster. Verweerster is psychiater. Klager is naar verweerster verwezen met de vraag of er mogelijk sprake was van ADHD.
2.2 Vanaf het begin van de behandeling hebben partijen emailcontact gehad. Daarbij heeft verweerster gebruik gemaakt van het email adres van haar echtgenoot, die -zo bleek achteraf- werkzaam is bij de politie.
2.3 Bij email van 20 september 2012 en 31 oktober 2012 heeft klager aan verweerster gemeld dat hij zijn vuurwapens kwijt was vanwege een melding over hem bij Meld Misdaad Anoniem. Een anonieme melder had laten weten dat klager vuurwapens had, een alleenstaande man was en een psychiatrische aandoening had. Dat was voor de politie reden de vuurwapens van klager in beslag te nemen en/of zijn vergunning in te trekken. De politie gaf aan dat klager door middel van een verklaring van een arts/psychiater zou moeten aantonen dat het bezit van vuurwapens wel aan klager kon worden toevertrouwd. Uit de verklaring zou moeten blijken dat de arts/psychiater bekend was met de problemen van klager en dat deze niet (langer) een belemmering zouden vormen om klager een vergunning te verlenen voor het voorhanden hebben van (vuur)wapens. Om deze reden vroeg klager aan verweerster om een dergelijke verklaring af te geven.
2.4 Verweerster heeft klager bij email van 2 november 2012 laten weten dat zij de gevraagde verklaring niet kon afgeven, omdat haar dat vanwege de KNMG regels niet vrij stond. Ook inhoudelijk stond verweerster niet achter het afgeven van een verklaring omdat klager psychotisch zou kunnen decompenseren".
2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:
"3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:
1. haar beroepsgeheim en het vertrouwen van klager heeft geschonden omdat verweerster gebruik heeft gemaakt van het e-mailadres van een politiebeambte;
2. een onjuiste diagnose heeft gesteld;
3. de diagnose heeft geantedateerd;
4. heeft geweigerd informatie door te sturen aan de politie;
5. het UWV verkeerd heeft geinformeerd;
6. buiten klager om stukken heeft gestuurd naar de Centrale Raad van Beroep.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden, voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
Met betrekking tot het klachtonderdeel onder 2 voert verweerster het volgende aan.
Klager is naar verweerster verwezen met de vraag of er mogelijk sprake was van ADHD. Als ADHD expert kon verweerster deze diagnose na intake niet bevestigen. Differentiaal diagnostisch dacht zij met name aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO (PDDNOS) oftewel een autismespectrumstoornis (ASS). Verweerster heeft deze gedachten naar klager uitgesproken en daarbij ook vermeld dat zij geen expert was op het gebied van ASS. Om deze diagnose te bevestigen is het gebruikelijk om een heteroanamnese af te nemen bij ouders om meer informatie te krijgen betreffende de ontwikkeling. Dit was bij klager echter niet mogelijk omdat beide ouders reeds waren overleden. Klager gaf aan ook geen contact te hebben met familieleden of vrienden van zijn ouders die iets zouden kunnen vertellen over zijn ontwikkeling. Wel heeft een heteroanamnese plaatsgevonden met zijn toenmalige vriendin en heeft verweerster een vragenlijst afgenomen: de AQ (Autism-spectrum Quotient). Zowel hetero-anamnese als vragenlijst gaven aanwijzingen voor ASS. Verweerster heeft klager gevraagd om correspondentie van eerdere hulpverleners of zijn huisarts die mogelijk meer duidelijkheid zou kunnen geven. Hoewel klager liet weten over deze correspondentie te beschikken heeft hij deze nooit aan verweerster overhandigd.
Klager gaf bij de bespreking van het behandelplan duidelijk aan dat hij bij verweerster in behandeling wilde, ondanks het feit dat zij geen expert is op het gebied van ASS. Aangezien zijn hulpvraag bestond uit het beter leren omgaan met de problemen die hij tegenkwam in het dagelijks leven - een hulpvraag voor de behandeling waarvan geen uitgebreide expertise op gebied ASS nodig is - is in overleg besloten de behandeling door verweerster te starten. Verweerster heeft klager in het kader van intervisie met haar collega psychiaters besproken en zij achtten de diagnose PDD-NOS zeer waarschijnlijk. Wel dachten zij daarnaast ook aan persoonlijkheidspathologie.
Nog steeds is verweerster van mening dat diagnose PDD-NOS zeer waarschijnlijk is, al is zij ook van mening dat er ook veel aanwijzingen zijn voor co-morbiditeit, met name persoonlijkheidsproblematiek. Een andere psychiater met jarenlange ervaring heeft de diagnose stoornis Asperger (vorm van ASS) bij klager gesteld, zonder dat hij informatie bij verweerster heeft opgevraagd. Hij kwam dus onafhankelijk van verweerster tot een vergelijkbare conclusie".
2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
"5. De overwegingen van het college
Ten aanzien van het klachtonderdeel onder 1 overweegt het college dat het niet handig is geweest van verweerster om met klager te communiceren via het email adres van haar echtgenoot, te meer omdat de communicatie onder meer betrof een verklaring die naar de politie - waar de echtgenoot werkzaam was - zou moeten worden gestuurd betreffende een wapenvergunning. Verweerster heeft hiervoor
(ter zitting in het kader van het vooronderzoek) haar excuses aangeboden. Het college acht dit klachtonderdeel van onvoldoende gewicht, mede gelet op de aangeboden excuses.
Het tweede klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster een onjuiste diagnose heeft gesteld. Verweerster heeft in haar verweer uitgelegd hoe zij tot de diagnose is gekomen en dat een collega nadien tot een vergelijkbare conclusie is gekomen.
Het college acht dit verweer voldoende aannemelijk, mede omdat met betrekking tot klager geen andere diagnose is gesteld. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Het klachtonderdeel onder 3 is eveneens ongegrond, nu het college niet duidelijk is welke brief of welk stuk is geantedateerd.
Verweerster heeft verder terecht geweigerd informatie te sturen naar de politie. Zij heeft in het verweer voldoende onderbouwd, welke professionele afweging zij daarbij heeft gemaakt. Het klachtonderdeel onder 4 is derhalve ongegrond.
Verweerster heeft (klachtonderdeel 5) bij brief van 2 februari 2012 gereageerd op het verzoek van het UWV om informatie. Zij heeft meegedeeld dat klager sinds
28 november 2011 bij haar onder behandeling was. Niet blijkt dat dit anders is. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Het klachtonderdeel onder 6 is eveneens ongegrond. Verweerster betwist dat zij stukken heeft gestuurd naar de Centrale Raad van Beroep. Dit blijkt ook nergens uit.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel
47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt".
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 Het Centraal Tuchtcollege ziet geen aanleiding om in te gaan het verzoek van klager om de procedure aan te houden totdat het D. tot een diagnose van klager is gekomen.
4.2 In beroep heeft klager zich primair beklaagd over het feit dat het Regionaal Tuchtcollege geen hoorzitting heeft gehouden. Indien hij geweten had dat dat college zijn klachten niet serieus zou behandelen dan had hij niet van de hoorzitting afgezien, aldus klager. Bovendien heeft het Regionaal Tuchtcollege relevante bescheiden geretourneerd. Deze klacht treft geen doel. Klager is in beroep in de gelegenheid gesteld alle zijn inziens relevante stukken in te brengen en is ter terechtzitting in beroep in de gelegenheid gesteld zijn standpunt uitgebreid toe te lichten.
4.3 Subsidiair heeft klager in beroep de onderdelen 1, 2 en 4 van zijn klacht herhaald en nader toegelicht. De onderdelen 3, 5 en 6 behoeven derhalve in beroep geen bespreking meer.
4.4 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het beroep.
4.5 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat het ongelukkig was dat de arts in haar contacten met klager op zeker moment kennelijk het e-mailadres van haar echtgenoot heeft gebruikt. Zij heeft daarvoor ter terechtzitting wederom haar excuses aangeboden en gesteld dat haar echtgenoot nimmer kennis heeft genomen van voor haar bedoelde correspondentie. Een en ander is onmiddellijk nadat zij daarvan op de hoogte raakte, verholpen. Van een maandenlange en structurele schending van haar beroepsgeheim - zoals klager stelt - is dan ook geen sprake, aldus de arts. Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat dit eerste klachtonderdeel van onvoldoende gewicht is om de arts een tuchtrechtelijk verwijt te maken.
4.6 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt het Centraal Tuchtcollege dat de arts uitgebreid met klager heeft gesproken, dat klager een vragenlijst (de AQ, of autisme spectrum quotient) heeft ingevuld en dat in aanwezigheid van klager een heteroanamnese is afgenomen bij zijn toenmalige vriendin, die op dat moment helder en coherent overkwam. Daarna heeft de arts intercollegiaal overleg gevoerd over klager en zijn diagnose. Zij heeft toen - in 2011 - de werkdiagnose PDD-NOS of ASS gesteld, welke door klager op dat moment werd geaccepteerd. Ook op dit onderdeel is niet komen vast te staan dat de arts onzorgvuldig of tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat het D. mogelijk - in 2016 - tot een andere diagnose zal komen, maakt die werkdiagnose niet onjuist en zeker niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
4.7 Ter zake van het vierde klachtonderdeel verwijt klager de arts in beroep uitsluitend nog dat zij de toepasselijke richtlijn - de richtlijn van de KNMG inzake het omgaan met medische gegevens - niet heeft overgelegd. Bij het verweerschrift in beroep heeft de arts het relevante deel van die richtlijn gevoegd. Klager is daar ter terechtzitting verder niet op teruggekomen. Het beroep moet daarom ook op dit onderdeel worden verworpen.
4.8 Het beroep van klager moet dan ook op alle onderdelen worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,
mr. G.P.M. van den Dungen en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. M. Drost en
prof. dr. P.P.G. Hodiamont, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2016.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.