Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:145

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:145

Datum uitspraak: 24-03-2016

Datum publicatie: 24-03-2016

Zaaknummer(s): c2015.253

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Deze zou geen behandelplan hebben opgesteld, niet naar het Leo Kannerhuis hebben verwezen en daaromtrent valsheid in geschrifte hebben gepleegd, documenten uit de dossiermap hebben verwijderd, een formulier voor het Fonds Bijzondere Noden niet hebben ingevuld en verzonden, hebben nagelaten goede financiele hulpverlening te bieden, het dossier niet tijdig hebben verzonden en klager hebben gevraagd bij hem thuis te komen douchen. Klacht door het Regionaal Tuchtcollege afgewezen. Beroep verworpen.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C 2015.253 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

Tegen

C., psychiater, werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A.-hierna klager-heeft op 13 oktober 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen psychiater C.-hierna de arts-een klacht ingediend. Bij beslissing van 6 mei 2015, onder nummer 14/347, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft afgezien van het voeren van schriftelijk verweer. Aan het dossier zijn toegevoegd brieven van klager van 4 oktober 2015, 20 oktober 2015 (met bijlagen), 21 november 2015 (met bijlage) en 1 februari 2016 (met bijlagen).

De zaak is in beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.252 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 februari 2016, waar zijn verschenen klager en de arts.

Het Centraal Tuchtcollege heeft als getuige gehoord D., 50 jaar, wonende te E., sociaalpsychiatrisch verpleegkundige, in dienst bij de arts. De getuige heeft in handen van de voorzitter de belofte afgelegd.

De zaak is over en weer bepleit.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Klager is in juli 2014 door zijn huisarts verwezen naar F., een kleinschalig psychiatrisch centrum in B.. Verweerder werkt daar als psychiater. Klager is tot 3 oktober 2014 bij F. onder behandeling geweest.

Verweerder was hoofdbehandelaar".

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

"3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. ondanks herhaalde verzoeken geen behandelplan heeft opgesteld;

2. leugens en valsheid in geschrifte heeft gepleegd met betrekking tot een doorverwijzing naar het G.;

3. documenten van mevrouw H. van het I. uit de dossiermap heeft verwijderd;

4. niet heeft ingevuld en verzonden een formulier voor het Fonds Bijzondere Noden;

5. ten aanzien van de hulpverlening heeft nagelaten goede zorg te verlenen, hetgeen heeft geresulteerd in gederfde inkomsten van EUR 1.000,-;

6. het behandeldossier niet tijdig heeft verzonden;

7. klager heeft gevraagd bij hem thuis te komen douchen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan".

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

"5. De overwegingen van het college

Het college overweegt ten aanzien van het klachtonderdeel onder 1 dat uit de overgelegde stukken blijkt dat op 24 juli 2014 samen met klager een behandelplan is opgesteld, besproken en dat klager daarmee akkoord is gegaan. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Eveneens blijkt uit de overgelegde stukken dat op 10 september 2014 een aanmelding is opgesteld voor het G.. Verweerder voert aan dat deze aanmelding is verstuurd en dat bij het G. niet is verwerkt. Gezien de (latere) emails van het G. en het feit dat het G. zich hiervoor bij klager telefonisch heeft verontschuldigd en toegezegd dat deze verkeerde verwerking geen vertraging van afhandeling zou geven, is de lezing van verweerder aannemelijk. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Met betrekking tot het klachtonderdeel onder 3 heeft verweerder aangevoerd dat de desbetreffende documenten zijn zoekgeraakt en in een later stadium teruggevonden. Daarvoor zijn excuses aangeboden door de verpleegkundige, die hiermee te maken heeft gehad. Aan verweerder valt dit niet te verwijten, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Verweerder heeft klager ondersteund in de aanvraag voor het noodfonds. Door het ontbreken van gegevens die klager moest geven is de afhandeling van de aanvraag vertraagd. Het formulier waarop klager gegevens moest invullen is vervolgens, om verdere vertraging te voorkomen, aan hem per email opgestuurd. Niet gebleken is dat verweerder hierin enig verwijt valt te maken. Klachtonderdeel 4 is derhalve ongegrond.

Het is verweerder niet te verwijten dat klager niet op korte termijn, sinds hij onder behandeling was, over financiele middelen beschikte waarmee hij zijn geldproblemen kon oplossen. De zorginstelling verstrekt geen geld aan clienten. De financiele situatie van klager is tijdens de behandeling een punt van aandacht geweest, zo blijkt uit de stukken. Niet blijkt van enige verwijtbaarheid van verweerder in deze. Klachtonderdeel 5 is derhalve ongegrond.

Met betrekking tot het klachtonderdeel onder 6 geldt dat het dossier inderdaad geruime tijd later in het bezit is gekomen van klager, hetgeen wordt erkend door de zorginstelling. Dit zou te wijten zijn aan interne miscommunicatie en problemen met het printen. Dit is hoe dan ook niet aan verweerder persoonlijk aan te rekenen, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Het klachtonderdeel onder 7 is eveneens ongegrond. Nu verweerder betwist dat hij klager heeft gevraagd bij hem thuis te komen douchen, kan niet worden vastgesteld dat dit zo is gezegd als klager het zich herinnert. Het college oordeelt dat in gevallen als deze, waarbij beide partijen een andere versie geven van de feiten, het vaste tuchtrechtspraak is dat wanneer de lezingen van beide partijen omtrent de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, het verwijt van klager op dit onderdeel niet gegrond kan worden bevonden.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel

47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt".

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Het Centraal Tuchtcollege ziet geen aanleiding om in te gaan het verzoek van klager om de procedure aan te houden totdat het G. tot een diagnose van klager is gekomen.

4.2 In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Daarbij heeft hij de inhoud en de volgorde van de klachten, zoals door het Regionaal Tuchtcollege geformuleerd en hiervoor onder 2.2. geciteerd, gevolgd met uitzondering van onderdeel 6. In beroep stelt klager in dat onderdeel dat F. niet over een deugdelijke klachtenregeling beschikt en heeft geweigerd een hoorzitting in zijn woonplaats te organiseren.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat dit onderdeel een nieuwe klacht bevat. Daartoe biedt het beroep geen ruimte.

4.4 De arts heeft ter zitting zijn standpunten nader toegelicht.

4.5 Klachtonderdeel 1 heeft betrekking op de gestelde afwezigheid van een behandelplan. Ter terechtzitting in beroep heeft de arts toegelicht dat hij op

24 juli 2014 het behandelplan met klager heeft besproken, waarna hij in het digitale dossier door middel van een vinkje heeft aangegeven dat dat plan besproken en akkoord bevonden was. Klager heeft die gang van zaken erkend, hoewel hij zich toen niet heeft gerealiseerd dat hij akkoord ging met een behandelplan. Het beroep moet op dit onderdeel worden verworpen.

4.6 Ter terechtzitting heeft de getuige bevestigd dat een aanmelding voor het

G. is ingevuld en opgestuurd. Dat wordt ondersteund door de latere

e-mailberichten van het G.. Ook dit tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

4.7 Ook het derde klachtonderdeel is ongegrond. Hoewel enkele documenten enige tijd in het ongerede zijn geweest, is ter terechtzitting in beroep komen vast te staan dat het volledige dossier van klager uiteindelijk aan hem ter beschikking is gesteld.

4.8 Ter zake van het vierde klachtonderdeel, omtrent de aanvraag voor het

Fonds Bijzondere Noden, lopen de lezingen van partijen uiteen. Klager stelt dat het noodfonds geen zaken doet met F.. De getuige heeft ter terechtzitting verklaard dat de aanvraag voor het noodfonds door hem is ingevuld en opgestuurd maar dat die aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat er nog stukken ontbraken die door klager aangeleverd moesten worden. In het geval dat de lezingen van partijen omtrent een klachtonderdeel uiteenlopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dat berust er niet op dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van de arts maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat bepaalde gedragingen van een arts hem tuchtrechtelijk kunnen worden verweten, eerst moet worden vastgesteld dat de feitelijke grondslag voor dat oordeel aanwezig is. Dat is hier niet het geval.

4.9 Klachtonderdeel 5 betreft het bieden van onvoldoende ondersteuning aan klager in zijn financiele nood. F. biedt zelf geen financiele ondersteuning en de financiele noden van klager hebben blijkens het dossier de volle aandacht gehad. Er zijn dan ook onvoldoende aanknopingspunten om de arts ter zake een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

4.10 Wat betreft het laatste klachtonderdeel - dat de arts klager gevraagd zou hebben bij hem thuis te komen douchen - stelt het Centraal Tuchtcollege, onder verwijzing naar hetgeen naar aanleiding van het vierde klachtonderdeel daaromtrent is overwogen, vast dat de lezingen van partijen wederom uiteenlopen. Overigens heeft klager de duidelijke uitleg van de arts ter terechtzitting op dit onderdeel verder niet weersproken.

4.11 Klager wordt niet ontvankelijk verklaard in zijn beroep, voor zover deze een nieuwe klacht behelst. Het beroep van klager moet overigens op alle onderdelen worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep

voor zover dat een nieuwe klacht omvat;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. M. Drost en

prof. dr. P.P.G. Hodiamont, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.