Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZCTG:2016:137
ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:137
Datum uitspraak: 24-03-2016
Datum publicatie: 24-03-2016
Zaaknummer(s): c2015.025
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater, die klaagster in opdracht van de rechtbank heeft onderzocht. Het Regionaal Tuchtcollege heeft getoetst aan de vaste criteria waaraan een deskundigenrapport als het onderhavige behoort te voldoen, te weten:het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.Daarbij wordt ten volle getoetst of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen (marginale toets).Het onderzoek/de rapportage voldeed aan die criteria. Klacht in eerste aanleg afgewezen. Beroep verworpen. Daarbij verdient nog opmerking dat de arts de opmerkingen van klaagster naar aanleiding van de rapportage integraal aan die rapportage heeft gehecht.Hoewel het de voorkeur verdient per (samenstel van) opmerking(en) aan te geven tot welke reactie van de rapporteur die heeft (hebben) geleid, heeft de arts in dit geval niettemin recht gedaan aan het vereiste, dat degene over wie is gerapporteerd, zijn visie daarop kan geven.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.025 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mw. mr. C.J. van Weering, advocaat ad interim bij VvAA te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A.-hierna klaagster-heeft op 15 mei 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen psychiater C.-hierna de arts-een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 december 2014, onder nummer 14107 heeft dat College de klacht in al haar onderdelen afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 februari 2016, waar zijn verschenen klaagster en de arts, bijgestaan door haar gemachtigde.
De zaak is over en weer bepleit. Klaagster heeft haar standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
Nadien heeft klaagster op verzoek van het Centraal Tuchtcollege de door klaagster gedeeltelijk geciteerde uitspraak van het College van Toezicht van het NIP
d.d. 28 januari 2016 over het rapport van de mederapporteur overgelegd. De arts heeft hierop schriftelijk gereageerd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:
"2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
In het kader van een door klaagster gevoerde echtscheidingsprocedure diende een gezagsvoorziening en/of omgangsregeling te worden getroffen met betrekking tot haar zoon. Om die reden heeft de rechtbank te Amsterdam bij beschikking van 25 januari 2012 via het Nederlands Instituut Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP)
- onder meer - verweerster tot deskundige benoemd. In opdracht van de rechtbank heeft verweerster klaagster psychiatrisch onderzocht. Verweerster, die algemeen psychiater is met als bijzondere aantekening kinder- en jeugdpsychiatrie, heeft haar bevindingen en conclusies neergelegd in een rapport dat uiteen valt in twee onderdelen en - kort gezegd - op de volgende wijze is samengesteld en opgebouwd.
- Het civielrechtelijk onderzoek.
Hierin wordt kort ingegaan op de aanleiding voor het onderzoek, de probleemanalyse en de vraagstelling door de rechtbank met betrekking tot klaagster.
- Het rapport.
Dit onderdeel begint met een verantwoording van het onderzoek en de onderzoeksopzet.
Hierin wordt melding gemaakt van het feit dat verweerster volledig kennis heeft genomen van het zeer uitvoerige echtscheidingsdossier. In het rapport zijn meerdere lijsten opgenomen van beschikbare en geraadpleegde stukken. Vervolgens wordt een samenvatting gegeven van de beschikbare stukken. Deze samenvatting, zo blijkt uit het rapport, is gemaakt door haar mederapporteur, orthopedagoog-GZ-psycholoog, die de zoon van klaagster psychologisch heeft onderzocht. Daarna is verweerster in het rapport ingegaan op de medewerking van klaagster aan het onderzoek en is haar functioneren en de onderhavige probleemstelling onder de loep genomen. In dat kader hebben meerdere gesprekken tussen klaagster en verweerster plaatsgevonden, heeft klaagster een vragenlijst beantwoord en heeft een ouder-kind observatie plaatsgevonden. Dan volgen het psychiatrisch onderzoek (in engere zin) van klaagster en de diagnostische overwegingen. Na een psychiatrische beschouwing is verweerster overgegaan tot beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen, die met betrekking tot klaagster als volgt luidden:
1. Wat zijn de cognitieve vermogens van moeder?
2. Hoe is de persoonlijkheid van moeder en zijn er aanwijzingen voor (persoonlijkheids)problematiek? In hoeverre wordt het handelen van moeder ten opzichte van het kind hierdoor belemmerd?
3. Zijn er aanwijzingen voor psychiatrische problematiek? De beantwoording van deze vraag dient te blijken uit een psychiatrisch onderzoek van moeder, te verrichten door een namens de deskundige aan te wijzen psychiater, waarbij het onderzoek zal worden uitgevoerd op een door of namens de deskundige te bepalen wijze.
4. Wat zijn de affectieve en pedagogische vaardigheden van moeder in relatie tot de opvoedingsbehoeften van het kind?
5. Hoe beleeft moeder de relatie met het kind, zijn er aanwijzingen voor problematiek en wat is de achtergrond daarvan?
6. Wat is er te zeggen over de relatie tussen de ouders onderling?
Vermeld wordt verder dat verweerster overleg heeft gevoerd met voornoemde mederapporteur en met bureau Jeugdzorg. Het conceptrapport is op 30 mei 2013 met klaagster besproken. Op 6 juni 2013 heeft klaagster haar reactie schriftelijk aan verweerster doen toekomen. Tenslotte heeft verweerster het definitieve rapport, met daaraan gehecht de opmerkingen van klaagster, op 14 juni 2013 aan het NIFP doen toekomen".
2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:
"3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Nadat klaagster een (achtergrond)beeld had geschetst van het onderliggende conflict heeft zij - kort en zakelijk weergegeven - de volgende klachtonderdelen geformuleerd die zij uitvoerig heeft toegelicht:
1. De rapportage van verweerster heeft geen deugdelijke grondslag.
2. Verweerster trekt subjectieve, onjuiste en negatieve conclusies over personen, die zij niet heeft onderzocht en baseert daarop haar ondeugdelijke advies dat diep ingrijpt in de levenssfeer.
3. De rapportage van verweerster, die op ondeugdelijke gronden is gebaseerd, tast de niet onderhandelbare rechten en autonomie van haar zoon en haarzelf aan.
4. Verweerster doet de waarheid geweld aan; dit is in strijd met de gedragsregels voor artsen, de beroepscode voor psychiaters, de kernwaarden van de gerechtelijke deskundigen en de richtlijn psychiatrische rapportage.
5. Verweerster heeft de fundamentele rechtsregel "hoor en wederhoor" geschonden.
6. Verweerster declareert onterecht ruim uren en reiskosten voor werk dat volstrekt geen toegevoegde waarde heeft, de waarheid geweld aandoet, cruciale feiten loochent en die zij ook niet in detail verantwoordt.
Klaagster is de mening toegedaan dat het handelen van verweerster, zoals nader omschreven in de klachtonderdelen, jegens haar tuchtrechtelijk verwijtbaar is en zij heeft verzocht verweerster een maatregel op te leggen die in overeenstemming is met de ernst daarvan.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft aangegeven dat zij de rapportage met uiterste zorgvuldigheid heeft opgesteld en dat zij daarbij gebruik heeft gemaakt van het format civielrechtelijk psychiatrisch/psychologisch onderzoek kind/ouders, versie 2010 a, de richtlijnen van de rechtbank Amsterdam zoals meegezonden bij de beschikking en de richtlijnen van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg zoals weergegeven in zijn beslissing van 30 januari 2014. Zij benadrukt verder dat deze klachtprocedure zich slechts uitstrekt tot de rapportage betreffende klaagster. Vervolgens heeft verweerster de klachten gemotiveerd weersproken. Zij stelt dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zodat de klacht in al haar onderdelen als ongegrond moet worden afgewezen".
2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
"5. De overwegingen van het college
5.1. Het college stelt voorop dat tussen klaagster en verweerster geen arts-patientrelatie bestaat dan wel heeft bestaan maar dat laatstgenoemde klaagster forensisch psychiatrisch heeft onderzocht teneinde de door de rechtbank gestelde vragen te kunnen beantwoorden.
De klachtonderdelen keren zich tegen de bevindingen en conclusies in deze medische rapportage (hierna deskundigenrapport of rapport genoemd). Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) heeft de volgende criteria geformuleerd waaraan een deskundigenrapport als het onderhavige behoort te voldoen:
1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
5.2. Het college zal in het licht van de door klaagster aangevoerde klachtonderdelen het deskundigenrapport aan voormelde criteria toetsen. Voorts wordt opgemerkt dat de omvang van het geschil zich slechts uitstrekt tot mogelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster jegens klaagster zelf en niet jegens haar voormalige echtgenoot, haar zoon en/of andere familieleden. Immers, zij heeft enkel het op haar betrekking hebbende deskundigenrapport overgelegd en niet de separaat verrichte deskundigenonderzoeken waarin wordt gerapporteerd over haar voormalige echtgenoot en haar zoon. Dus voor zover klaagster met (bepaalde onderdelen van) het klaagschrift al heeft beoogd om een of meer klachten aan het college voor te leggen die zien op haar voormalige echtgenoot dan wel zoon dan blijven deze buiten de beoordeling.
5.3. De klachtonderdelen 1 tot en met 3.
Deze klachtonderdelen, die er op neerkomen dat het rapport een deugdelijke grondslag ontbeert, lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Het college stelt voor alles vast dat uit het deskundigenrapport blijkt dat klaagster zich op 30 november 2012 schriftelijk akkoord heeft verklaard met het doel, de opzet en de procedure van het psychiatrisch onderzoek. Verweerster heeft naar het oordeel van het college in voldoende mate melding gemaakt van de bronnen, feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het rapport berust en van de personen, die zijn geconsulteerd. Daaraan doet niet af dat zij daarbij ook gebruik heeft gemaakt van een door haar mederapporteur gemaakte samenvatting van de beschikbare stukken. Desgevraagd heeft verweerster ter zitting onweersproken bevestigd dat zij alle processtukken betrekking hebbend op de echtscheidingsprocedure en alle overige (haar door klaagster ter hand gestelde) stukken heeft gelezen. Op grond daarvan en in haar kwaliteit van (psychiatrisch) deskundige moet verweerster voldoende in staat worden geacht te beoordelen of de samenvatting een representatieve beschrijving van de onderhavige problematiek vormde. Tegen deze achtergrond heeft verweerster in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen de samenvatting in het rapport op te nemen.
Niet gebleken is dat verweerster in haar rapportage subjectieve, onjuiste en negatieve conclusies over personen heeft getrokken, noch dat de gehanteerde grondslagen niet deugdelijk zijn. De stelling van klaagster dat het rapport de niet onderhandelbare rechten en autonomie van haar zoon en haarzelf aantast, kan dan ook buiten beschouwing blijven.
De klachtonderdelen 1 tot en met 3 zijn ongegrond.
5.4. Klachtonderdeel 4
Het college stelt voorop dat nu tussen klaagster en verweerster geen sprake is (geweest) van een arts-patientrelatie het handelen van verweerster, daar waar het gaat om de beantwoording van de vraag of het onderzoek vakkundig en zorgvuldig is uitgevoerd, vol dient te worden getoetst aan de tweede tuchtnorm. Het gaat er bij tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen aan de tweede tuchtnorm niet om of dat handelen beter of anders had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen of nalaten in die hoedanigheid is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardige geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan.
Met betrekking tot dit klachtonderdeel wordt overwogen dat klaagster weliswaar heeft aangevoerd dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de gedragsregels voor artsen, de beroepscode voor psychiaters, de kernwaarden van de gerechtelijke deskundigen en de richtlijn psychiatrische rapportage, maar dat zij - hoewel dit op haar weg lag - heeft nagelaten dit klachtonderdeel nader te concretiseren. Onduidelijk is gebleven welke specifieke gedragsregels dan wel richtlijnen verweerster zou hebben overtreden en, zo ja, of en in hoeverre deze overtredingen van voldoende ernst en gewicht zijn om te kunnen concluderen dat verweerster jegens klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klaagster heeft ter onderbouwing van deze klacht voorts een beroep gedaan op het rapport van een door haarzelf ingeschakelde deskundige. Ook de bevindingen van deze deskundige leiden het college niet tot een ander oordeel en wel om de volgende redenen.
Voormeld rapport is door klaagster ingebracht in de echtscheidingsprocedure en moet als een partijdeskundigenrapport worden aangemerkt. Zulks klemt temeer nu deze deskundige zich bij het opstellen daarvan enkel heeft gebaseerd op informatie afkomstig van klaagster. Ook baseert deze partijdeskundige zich bij haar onderzoek op (andere niet bindende) Amerikaanse richtlijnen (Guidelines for Child Custody Evaluations in Family Law Proceedings). De van klaagster afkomstige informatie, getoetst aan voormelde Amerikaanse richtlijnen, maken dat deze deskundige tot andere bevindingen komt. Echter, daarmee is nog niet gegeven dat verweerster jegens klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college stelt vast dat het deskundigenrapport van verweerster blijkt geeft van een geschikte en algemeen aanvaarde methode van onderzoek om de voorgelegde vragen te beantwoorden, terwijl niet is gebleken dat zij daarbij buiten de grenzen van haar deskundigheid is getreden. Ook heeft verweerster op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden haar conclusies steunen. Al het vorenstaande leidt tot het oordeel dat verweerster in redelijkheid tot haar conclusies (lees: beantwoording van de door de rechtbank te Amsterdam gestelde vragen) heeft kunnen komen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.5. Klachtonderdeel 5
Vast staat dat verweerster de conceptrapportage met klaagster heeft besproken en dat zij klaagster de gelegenheid heeft geboden het te becommentarieren en corrigeren (voor zover het feitelijke onjuistheden betreft). Tot zover is de handelwijze van verweerster in overeenstemming met het processuele beginsel van hoor en wederhoor. Vervolgens heeft klaagster bij schrijven van 6 juni 2013 uitvoerig gereageerd op het conceptrapport. Kennelijk hebben de kritiek en de opmerkingen van klaagster verweerster geen aanleiding gegeven haar rapport aan te passen. Verweerster heeft nagelaten in het rapport aan te geven op grond waarvan zij tot dat inzicht is gekomen en zij heeft ermee volstaan om voormeld schrijven aan het rapport te hechten. Het college kwalificeert dit nalaten als een onzorgvuldigheid, die echter van onvoldoende gewicht is om tot tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen te concluderen.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.6. Klachtonderdeel 6
Nadat verweerster het deskundigenrapport in definitieve vorm aan het NIFP had doen toekomen, heeft zij haar onkosten en honorarium gedeclareerd. Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de hoogte van de declaratie van verweerster.
Het college stelt vast dat klaagster op dit punt niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Immers, zij heeft geen, althans onvoldoende, gegevens overgelegd die het college in staat stellen om de - in de ogen van klaagster excessief hoge - declaratie inhoudelijk te kunnen beoordelen.
Aan de stelplicht van klaagster moeten temeer hoge eisen worden gesteld omdat uit de processtukken blijkt dat zowel de rechtbank als het gerechtshof, die wel over deze gegevens beschikten, de declaratie hebben geaccordeerd. Ook dit klachtonderdeel kan niet leiden tot een gegrondverklaring".
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 In beroep heeft klaagster haar klacht, onder het formuleren van 8 grieven, herhaald en nader toegelicht.
4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot bekrachtiging van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat in deze zaak ter beoordeling voorligt de vraag of, getoetst aan de tweede tuchtnorm, het onderzoek van de arts vakkundig en zorgvuldig is uitgevoerd. Dit onderdeel wordt vol getoetst. De toets of de conclusies van het rapport dat de arts heeft opgesteld, is vervolgens volgens vaste jurisprudentie marginaal, in die zin dat wordt beoordeeld of de arts in redelijkheid tot haar conclusies, in dit geval de beantwoording van de vragen van de rechtbank te Amsterdam, heeft kunnen komen.
4.4 In deze zaak is het rapport opgesteld in opdracht van de rechtbank. De werkverdeling tussen de betrokken orthopedagoog/gz-psycholoog en de arts is besproken en geaccordeerd, ook door klaagster. De arts heeft in dat kader een rapport uitsluitend over klaagster opgesteld en heeft eenmalig een observatie - tezamen met de mederapporteur - van klaagster met haar zoon gedaan. De kern van de klachten van klaagster betreft dat de arts het door klaagster gestelde misbruik en de mishandeling van de zoon E. onvoldoende heeft meegewogen in haar rapport. Hiermee miskent klaagster evenwel de strekking en reikwijdte van de opdracht aan de arts om te rapporteren over (samengevat) haar geschiktheid als ouder. De grieven 1 tot en met 4 en 7 betreffen telkens aspecten van de rapportage, die naar het oordeel van klaagster onvoldoende inging op het door haar gestelde misbruik en/of de mishandeling van E. en de relatie tussen klaagster en haar voormalige echtgenoot. Op dit punt neemt het Centraal Tuchtcollege over hetgeen het Regionaal tuchtcollege heeft overwogen in de overwegingen 5.3 en 5.4 en maakt die overwegingen tot de zijne.
4.5 Klaagster heeft gesteld dat het handelen van de arts in deze zaak moet worden getoetst aan Amerikaanse richtlijnen. Daarmee miskent klaagster dat het handelen wordt bezien in het licht van de in Nederland geldende richtlijnen, protocollen en stand van de wetenschap. Klaagster heeft ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat de rapportage niet voldoet aan die standaard, gelet op de (reikwijdte van de) opdracht aan de arts. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt, evenals het Regionaal Tuchtcollege, dat het deskundigenrapport van de arts blijk geeft van een geschikte en algemeen aanvaarde methode van onderzoek om de voorgelegde vragen te beantwoorden, en niet is gebleken dat zij daarbij buiten de grenzen van haar deskundigheid is getreden. Ook heeft de arts inzichtelijk en op consistente wijze uiteengezet op welke gronden haar conclusies steunen. Aldus heeft de arts in redelijkheid tot haar conclusies en de beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen kunnen komen en heeft zij gehandeld in overeenstemming met de criteria voor rapportages in de vaste jurisprudentie van de Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg. De uitspraak van het NIP werpt geen ander licht op de zaak, nu deze uitspraak uitsluitend de corapporteur van de arts betreft.
4.6 Klaagster heeft in grief 5 nogmaals geklaagd over het niet verwerken van haar opmerkingen, nadat zij het concept-rapport heeft ontvangen en besproken met de arts. De arts heeft ervoor gekozen de opmerkingen van klaagster integraal aan het rapport te hechten. Op deze wijze is voor de opdrachtgever van het rapport (de rechtbank te Amsterdam) inzichtelijk wat de bezwaren van klaagster tegen de inhoud van het rapport waren. Op die wijze doet de arts recht aan het vereiste, dat degene over wie is gerapporteerd, zijn visie daarop kan geven. Hoewel het Centraal Tuchtcollege van oordeel is dat het de voorkeur verdient per (samenstel van) opmerking(en) aan te geven tot welke reactie van de rapporteur die heeft (hebben) geleid, is de onderhavige werkwijze in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het Centraal Tuchtcollege betrekt daarbij dat de reactie van klaagster, zoals de arts ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verwoord, standpunten van klaagster betrof en geen feitelijke onjuistheden. Dat laatste is in grote lijnen juist. Voor zover klaagster heeft gesteld dat het Regionaal Tuchtcollege tijdens de zitting in eerste aanleg kwalijk heeft gehandeld, heeft zij daarbij geen belang omdat het onderzoek ter zitting in hoger beroep opnieuw heeft plaatsgevonden. 4.7 Grief 6 betreft de klacht dat de arts geen werkaantekeningen heeft gemaakt en heeft geweigerd de ruwe testgegevens af te staan. Blijkens de toelichting op de grief verbindt klaagster daaraan dat het werk van de arts "niet verifieerbaar, niet falsifieerbaar en niet controleerbaar" is. Deze grief kan niet slagen. Beoordeeld moet worden of het rapport van de arts, tegen de achtergrond van de verstrekte opdracht, is gebaseerd op feitenmateriaal en of de conclusies daarop steunen. Dat is, zoals al beoordeeld, het geval. Dat er geen werkaantekeningen van de arts (beschikbaar) zijn, is voor die beoordeling niet van betekenis.
4.8 Met grief 7 richt klaagster zich tegen de overweging van het Regionaal Tuchtcollege dat "de omvang van het geschil zich slechts uitstrekt tot mogelijke tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster tegen klaagster zelf en niet jegens haar voormalige echtgenoot, haar zoon en/of andere familieleden". Ook deze grief faalt. De opdracht van de rechtbank aan de arts strekte zich nagenoeg (slechts) uit tot klaagster, zoals blijkt uit de weergave van de vraagstelling in "2. De feiten" van de bestreden uitspraak. Ook al is klaagster blijkens de considerans van haar beroepschrift van mening dat de arts haar onderzoek niet kon doen zonder E. en zijn vader daarbij te betrekken, het valt de arts niet tuchtrechtelijk te verwijten dat zij haar onderzoek heeft beperkt tot de vraagstelling in de haar door tussenkomst van het NIFP verstrekte opdracht, die als overwogen klaagster zelf betrof.
4.9 In het verlengde daarvan faalt ook grief 8. De arts heeft in haar verweerschrift in eerste aanleg vermeld dat de beschikking van de rechtbank Amsterdam van
27 november 2013 is bekrachtigd bij arrest (bedoeld zal zijn: beschikking) van
18 maart 2014. Die beschikking speelt in haar verweer uitsluitend een rol voor zover de daarin vermelde feiten als vaststaand zijn beoordeeld. Op de arts rustte niet de verplichting eigener beweging tot feitenonderzoek over te gaan, voor zover zich dat buiten de opdracht van de rechtbank uitstrekte.
2.7 Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast dan wel verzoekt het Centraal Tuchtcollege publicatie van deze beslissing.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,
mr. G.P.M. van den Dungen en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. M. Drost en
prof. dr. P.P.G. Hodiamont, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2016.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.