Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:130
>
ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:130
Datum uitspraak: 22-03-2016
Datum publicatie: 23-03-2016
Zaaknummer(s): c2015.341
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klagers verwijten de chirurg- in de kern - het volgende. a. In de periode van 3 maart 2012 tot en met 27 maart 2012 zijn op de linker hiel en linker- en rechterknie van klaagster decubitusplekken ontstaan. Gelet op deze decubitusplekken had de chirurg klaagster niet op 3 april 2012 uit het ziekenhuis mogen ontslaan. b. De chirurg heeft verzuimd klagers te informeren over het ontstaan van de decubitusplekken. c. De chirurg heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard.Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.341 van:
1. A. , destijds wonende te B.,
2. C., wonende te B., appellanten, klagers in eerste aanleg,
tegen
D., chirurg, werkzaam te E., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. P.A. de Zeeuw, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. en C. - hierna klaagster, respectievelijk klager en tezamen klagers te noemen - hebben op 4 september 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen D. - hierna de chirurg - een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 augustus 2015, onder nummer 14178a heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen, mede als gemachtigde van klaagster, zijn inmiddels overleden echtgenote.
De chirurg heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak met nummer C2015.271 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 januari 2016, waar zijn verschenen klager en de chirurg, bijgestaan door mr. De Zeeuw.
Klager heeft het standpunt van klagers toegelicht aan de hand van pleitnotities die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
"2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Klaagster, die na aanvang van deze tuchtrechtelijke procedure is overleden, was een patiente met een complexe medische voorgeschiedenis. Immers, zij was bekend met hypertensie, overgewicht, diabetes, (recidiverende) urinewegontstekingen en een thoracale dwarslaesie. Ook in het recente verleden (2011) had klaagster decubitusklachten aan de stuit en het linkerbeen ontwikkeld en is kennelijk een amputatie van het linkerbeen overwogen. In een verder verleden had zij al een appendectomie, een ovariectomie en een rechteronderbeenamputatie ondergaan. Klaagster was in de periode van 27 december 2011 tot en met 3 april 2012 opgenomen in het ziekenhuis alwaar verweerder werkzaam is als chirurg. Tijdens voormelde opnameperiode werd verweerder haar hoofdbehandelaar. Eerder werd zij op 16 januari 2012 geopereerd aan haar dikke darm. Een resectie met aanleggen van een stoma vond plaats, in tweede instantie gecompliceerd door een wonddehiscentie en open-buikbehandeling. Ten tijde van haar ontslag uit het ziekenhuis op 3 april 2012 had klaagster decubitusplekken op haar linker hiel en linker en rechter knie. Op 13 april 2012 heeft verweerder klaagster gezien op het poliklinisch spreekuur waarbij de buikwond van klaagster is gecontroleerd en bij de decubitusplekken aan de hiel en knie van het linkerbeen een necrotectomie heeft plaatsgevonden. Op 19 april 2012 is klaagster opnieuw in het ziekenhuis opgenomen. Nadat op 25 mei 2012 haar linkerbeen is geamputeerd, is klaagster op 4 juni 2012 wederom uit het ziekenhuis ontslagen. De echtgenoot van klaagster heeft ter zake van het ontstaan van decubitusplekken, waarover hierna meer, een klacht ingediend bij de klachtencommissie van het ziekenhuis. In het kader van deze procedure heeft verweerder zijn standpunt neergelegd in een viertal brieven, gedateerd 10 augustus en 12 december 2012 en 15 en 16 januari 2013. Deze brieven zijn door partijen in het geding gebracht.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Desgevraagd heeft de echtgenoot van klaagster ter zitting aangegeven dat de verwijten, die aan verweerder worden gemaakt, in de kern op het volgende neerkomen.
1. Verweerder is als hoofdbehandelaar verantwoordelijk voor het in de periode
van 3 maart 2012 tot en met 27 maart 2012 ontstaan van decubitusplekken op haar linker hiel en linker- en rechterknie en verweerder had haar gelet op deze decubitusplekken niet op 3 april 2012 uit het ziekenhuis mogen ontslaan.
2. Verweerder heeft verzuimd klaagster en haar echtgenoot te informeren over het ontstaan van de decubitusplekken.
3. Verweerder heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden.
In zijn klaagschrift en repliek heeft de echtgenoot van klaagster voormelde klachtonderdelen nader toegelicht en daarbij verwezen naar de tegen verweerder gevoerde procedure ten overstaan van de klachtencommissie van het ziekenhuis. De echtgenoot van klaagster is het met de inhoud van de door verweerder geschreven brieven (op onderdelen) niet eens en handhaaft zijn standpunt dat verweerder als hoofdbehandelaar verantwoordelijk is voor het ontstaan en verergeren van de decubitusplekken en het achterhouden van de informatie daaromtrent. Ten slotte heeft de echtgenoot van klaagster gesteld dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden omdat verweerder klaagster en hem tijdens de laatste poliklinische controles heeft aangesproken over de door klaagsters echtgenoot ingediende klacht bij de klachtencommissie van het ziekenhuis.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft aangegeven dat zijn standpunt in bovengenoemde brieven al uitvoerig is toegelicht. Hij blijft uitdrukkelijk bij de inhoud en juistheid daarvan.
Met betrekking tot het eerste en tweede klachtonderdeel heeft hij daar nog aan toegevoegd dat de verleende zorg niet alleen door hemzelf maar ook door het verplegend team onder zijn verantwoordelijkheid als hoofdbehandelaar naar behoren is geweest. Ondanks de goede en consistente zorg is in verband met de relatief slechte conditie en het onderliggend lijden van klaagster haar gezondheidssituatie verslechterd. Zij was al sedert 2011 bekend met decubitusklachten aan de stuit en het linkerbeen. Ook in die tijd is een amputatie van het linkerbeen overwogen. Helaas heeft de decubitus bij de knieen en de linkerhiel van klaagster, gecombineerd met overgewicht, een open-buikbehandeling, veel comorbiteit en een dwarslaesie, op
25 mei 2012 geleid tot een amputatie van het linkerbeen. In de visie van verweerder is de communicatie met klaagster, die geheel compos mentis was, altijd open, volledig en harmonieus geweest. Dat geldt niet alleen voor hemzelf maar ook voor zijn team.
Over het derde klachtonderdeel betrekking hebbend op de schending van de geheimhoudingsplicht merkt verweerder op dat daarvan geen sprake is (geweest). Dat verweerder lopende de behandeling van klaagster haar en haar echtgenoot heeft aangesproken over de aanhangig gemaakte procedure bij de klachtencommissie van het ziekenhuis en heeft aangegeven open te staan voor een gesprek teneinde iedere vorm van onduidelijkheid of onvrede weg te nemen, levert in zijn visie geen schending van de geheimhoudingsplicht op.
5. De overwegingen van het college
Het eerste klachtonderdeel komt er in de kern op neer dat verweerder in diens hoedanigheid van hoofdbehandelaar het verwijt treft dat bij klaagster in de periode van 3 maart 2012 tot en met 27 maart 2012 decubitusplekken op de linkerhiel en linker- en rechterknie zijn ontstaan en dat zij om die reden door verweerder niet uit het ziekenhuis ontslagen had mogen worden.
Het college stelt ten aanzien van het hoofdbehandelaarschap (in algemene zin) het volgende voorop. Naast de zorg die de hoofdbehandelaar als zorgverlener ten opzichte van de patient en diens naaste betrekkingen heeft te betrachten, is hij eveneens belast met de regie van de behandeling van de patient. De regie houdt in algemene zin in dat de hoofdbehandelaar:
1. ervoor zorg draagt dat de verrichtingen van allen die beroepsmatig bij de behandeling van de patient zijn betrokken op elkaar zijn afgestemd en gecooerdineerd, in zoverre als een en ander vereist is voor een vakkundige en zorgvuldige behandeling van de patient en tijdens het gehele behandelingstraject voor hen allen het centrale aanspreekpunt is;
2. voor de patient en diens naaste betrekkingen ten aanzien van informatie over (het verloop van) de behandeling het centrale aanspreekpunt vormt.
Meer in het bijzonder zal de regievoering door de hoofdbehandelaar ten minste moeten inhouden dat hij:
a. door adequate communicatie en organisatie de voorwaarden en
omstandigheden schept waaronder de behandeling verantwoord kan worden uitgevoerd;
b. de betrokken zorgverleners in staat stelt een deskundige bijdrage te leveren
aan een verantwoorde behandeling van de patient;
c. in de mate die van hem beroepsmatig mag worden verwacht alert is op
aspecten van de behandeling die mede liggen op andere vakgebieden dan het zijne en zich over die aspecten laat informeren door de specialisten van de andere vakgebieden, zo tijdig en voldoende als voor een verantwoorde behandeling van de patient vereist is;
d. toetst of de door de betrokken zorgverleners geleverde bijdragen aan de
behandeling van de patient met elkaar in verhouding zijn en passen binnen zijn eigen behandelplan en in overeenstemming hiermee ervoor heeft gezorgd dat de bij de verschillende zorgverleners ingewonnen adviezen zijn opgevolgd;
e. in overleg met de desbetreffende bij de behandeling betrokken zorgverleners
erop toeziet dat in alle fasen van het traject dossiervoering plaatsvindt die voldoet aan de daaraan te stellen eisen;
f. als hoofdbehandelaar de patient en zijn naaste betrekkingen voldoende op de
hoogte houdt van het beloop van de behandeling en hun vragen tijdig en adequaat beantwoordt.
Hierna zal het handelen of nalaten van verweerder worden getoetst aan voormelde uitgangspunten.
Voor een goede beoordeling van deze zaak is het noodzakelijk de in de periode van
3 maart 2012 tot 27 maart 2012 ontstane decubitusplekken op klaagsters linkerhiel en linker- en rechterknie in een breder perspectief te plaatsen. Deze decubitusplekken zijn in maart 2012 ontstaan na een langdurige ziekenhuisopname. Immers, klaagster werd al op 27 december 2011 in het ziekenhuis opgenomen met een acute urosepsis en een diepe decubituswond aan de stuit. Over laatstgenoemde decubituswond wordt in de onderhavige procedure overigens niet geklaagd. Omdat zij tijdens de opname een darmobstructie ontwikkelde, werd zij op 2 januari 2012 overgeplaatst naar de afdeling van verweerder en op 16 januari 2012 geopereerd aan haar dikke darm. Uit het medisch dossier blijkt dat in de periode na de operatie de behandeling van de diepe decubituswond aan haar stuit en de (open) buikwond als gevolg van de darmoperatie de meeste aandacht vroeg. Uit het medisch dossier blijkt dat de decubitusklachten, waarover thans wordt geklaagd, (pas) in de laatste maand van de klinische periode zijn ontstaan en dat klaagster, naast de reguliere verpleegkundige zorg, regelmatig is gezien en behandeld door een of meer wond- en decubitusverpleegkundigen. Dit wordt bevestigd door de verklaring van de getuige F., die eveneens wond- en decubitusverpleegkundige is. Verder is uit de gedetailleerde verslaglegging in de voortgangsrapportage verpleegplan voldoende duidelijk af te leiden dat de decubitusplekken eind maart 2012 onvoldoende ernstig waren om aan een ontslag in de weg te staan. Vorenstaande overwegingen leiden het college tot het oordeel dat de oorzaak van (het ontstaan van) deze decubitusplekken in de hierboven aangeduide periode niet zozeer moet worden gezocht in enig onjuist/onzorgvuldig medisch handelen of nalaten van verweerder maar veeleer in de complexe gezondheidstoestand, de langdurige ziekenhuisopname en het onderliggend lijden van klaagster. Verder kan, gelet op de ernst van de decubitusplekken, de beslissing van verweerder om klaagster op 3 april 2012 uit het ziekenhuis te ontslaan, niet als onzorgvuldig of tuchtrechtelijk verwijtbaar worden aangemerkt. Het eerste klachtonderdeel kan niet slagen.
Het tweede klachtonderdeel ziet op communicatie tussen verweerder en (de echtgenoot van) klaagster.
Vooropgesteld wordt dat het aan verweerder is om klaagster over het ontstaan en de behandeling van de decubitusplekken te informeren. Het is ook aan verweerder om aan te tonen dat hij aan die informatieplicht heeft voldaan, in beginsel door zijn gegeven voorlichting aan te tekenen in het medisch dossier van klaagster. Aan de orde is nu de vraag of verweerder klaagster adequaat, conform de op hem rustende informatieplicht, hierover heeft ingelicht. Nu in het medisch dossier niet wordt vermeld dat verweerder klaagster die informatie heeft verschaft, ligt het op de weg van verweerder om op andere wijze aannemelijk te maken dat hij aan de op hem rustende informatieplicht heeft voldaan. Naar het oordeel van het college is hij daarin geslaagd omdat hij daarvan ander bewijs, zoals hieronder is vermeld, heeft overgelegd. Vaststaat dat van het ontstaan en behandeling van deze decubitusplekken tot het moment waarop zij uit het ziekenhuis werd ontslagen door de verpleegkundigen in de voortgangsrapportage periodiek - en vanaf 27 maart 2012 vrijwel dagelijks - verslag is gedaan. Daarnaast heeft de getuige F. op dit punt verklaard dat aan klaagster, die gedurende de gehele klinische behandelperiode bij hem onder behandeling is geweest, bovengemiddelde zorg is verleend en dat haar bij iedere behandeling informatie en uitleg is gegeven. Van belang hierbij is dat klaagster tot het moment van ontslag uit het ziekenhuis helder van geest is geweest. De echtgenoot van klaagster heeft dit ter zitting bevestigd. Verder maakt van het medisch dossier ook deel uit het verpleegkundig overdrachtsformulier voor de continuiteit van zorg waarin onder meer duidelijk is aangegeven welke basis- en wondzorg klaagster behoefde na haar ontslag uit het ziekenhuis. In dit overdrachtsformulier is expliciet aangegeven op welke wijze de decubitusplekken op de linkerhiel en linker- en rechterknie moeten worden behandeld. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat klaagster voldoende op de hoogte was en is gehouden van het (verdere) beloop van de behandeling van deze decubitusplekken. Voor wat betreft de informatievoorziening aan de echtgenoot van klaagster heeft het volgende te gelden. Uit het medisch dossier noch uit de verklaring van verweerder ter zitting blijkt dat hij door verweerder dan wel het verplegend team is geinformeerd over de in maart 2012 ontstane decubitusplekken aan de linkerhiel en de linker- en rechterknie. Hoewel dit nalaten in beginsel als onzorgvuldig moet worden aangemerkt, staat daartegenover dat gedurende een groot deel van de klinische periode de aandacht van verweerder en het verplegend team hoofdzakelijk gericht was op de behandeling en genezing van de diepe decubituswond aan de stuit van klaagster en haar (open)buikwond als gevolg van operatie. De decubitusplekken, waarover thans wordt geklaagd, zijn pas in de laatste fase van de klinische periode ontstaan en waren toen nog relatief gering van ernst en omvang. Tegen die achtergrond kan het hiervoor omschreven nalaten verweerder niet tuchtrechtelijk worden aangerekend. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Het derde klachtonderdeel betreft het door de echtgenoot van klaagster aan verweerder gerichte verwijt dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door klaagster en hem tijdens de laatste poliklinische controles aan te spreken over de door klaagsters echtgenoot ingediende klacht bij de klachtencommissie van het ziekenhuis. Verweerder is de mening toegedaan dat daarvan geen sprake is. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Uit hetgeen partijen ten aanzien van dit punt over en weer hebben gesteld, moet worden aangenomen dat de echtgenoot van klaagster op enig moment bij de klachtencommissie van het ziekenhuis een of meer klachten tegen verweerder heeft ingediend, dat de klachtencommissie verweerder hiervan in kennis heeft gesteld en dat verweerder vervolgens klaagster en haar echtgenoot hierover tijdens een poliklinische controle heeft aangesproken.
Het college stelt vast dat de echtgenoot van klaagster, hoewel dat op zijn weg lag, heeft nagelaten aan te geven welke mededelingen door verweerder aan (de echtgenoot van) klaagster zijn gedaan zodat ook niet kan worden beoordeeld of verweerder op dit punt de op hem rustende geheimhoudingsplicht zou hebben geschonden. Het enkele feit dat verweerder de echtgenoot van klaagster tijdens een polibezoek heeft aangesproken over de bij de klachtencommissie van het ziekenhuis ingediende klacht is op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Het voorgaande leidt ertoe dat de klacht in al haar onderdelen zal worden afgewezen."
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager kan zich blijkens zijn beroepschrift niet vinden in het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de klacht van klagers tegen de chirurg ongegrond is en legt deze klacht in hoger beroep opnieuw, in volle omvang, ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting op 26 januari 2016 verwijten klagers de chirurg - in de kern - het volgende.
a. In de periode van 3 maart 2012 tot en met 27 maart 2012 zijn op de linker hiel en linker- en rechterknie van klaagster decubitusplekken ontstaan. Gelet op deze decubitusplekken had de chirurg klaagster niet op 3 april 2012 uit het ziekenhuis mogen ontslaan.
b. De chirurg heeft verzuimd klagers te informeren over het ontstaan van de decubitusplekken.
c. De chirurg heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden.
De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege op voormelde klachtonderdelen is voor klager onacceptabel, vanwege de vele misvattingen en tegenstrijdige uitspraken van zowel de chirurg als de ter zitting in eerste aanleg door het Regionaal Tuchtcollege gehoorde getuige.
4.2 De chirurg heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege verenigt zich met hetgeen het Regionaal Tuchtcollege in zijn beslissing in rechtsoverweging 5 heeft geoordeeld en maakt dit oordeel tot het zijne. In hoger beroep zijn geen argumenten naar voren gekomen die tot een ander oordeel moeten leiden.
4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. voegt het Centraal Tuchtcollege hieraan nog het volgende toe. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 januari 2016 heeft de chirurg een nadere toelichting gegeven op het verloop van het ontstaan van de decubitusplekken. Geconcludeerd kan worden dat in aanvang slechts sprake was van zorgelijke plekken die preventief behandeld werden. Pas op 27 maart 2012 zijn uit deze zorgelijke plekken decubituswonden ontstaan. Anders kan klager meent, is er derhalve geen sprake van discrepantie in de berichtgeving en/of verslaglegging hierover door de chirurg.
4.5 Met betrekking tot klachtonderdeel c. voegt het Centraal Tuchtcollege hieraan nog toe dat de enkele mededeling door de arts dat er in het bestek van een klachtprocedure een klacht tegen hem is ingediend niet valt onder de geheimhoudingsplicht die op de betreffende arts rust. Naar aanleiding van hetgeen klager in hoger beroep heeft aangevoerd, merkt het Centraal Tuchtcollege nog op dat de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 3 van het klachtreglement niet ziet op de klager en/of aangeklaagde. Bovendien ziet dit artikel op de inhoud van de klacht en niet op het feit dat er een klacht is ingediend.
4.6 Voor zover klager met verwijzing naar zijn pleitnotitie in hoger beroep heeft aangevoerd dat de chirurg tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd bij het Regionaal Tuchtcollege aangaande zijn aanwezigheid bij de (her)opname van klaagster op 19 april 2012, overweegt het Centraal Tuchtcollege dat uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 29 juni 2015 niet blijkt dat de chirurg daar heeft verklaard dat hij op 19 april 2012 met vakantie was. Desgevraagd, is dit door de chirurg ter zitting in hoger beroep bevestigd en heeft de chirurg verklaard dat hij op 19 april 2012 nog niet met vakantie was maar pas op zaterdag 21 april 2012 met vakantie is gegaan.
4.7 Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en dr. G.J. Gevers en dr. R.T. Ottow, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 maart 2016.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.