Tuchtrecht | Grensoverschrijdend gedrag | ECLI:NL:TGZCTG:2016:128
ECLI:NL:TGZCTG:2016:128
Datum uitspraak: 15-03-2016
Datum publicatie: 15-03-2016
Zaaknummer(s): C2015.335
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beroepsgroep: Verpleegkundige
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager woont in een RIBW. Op enig moment wordt hem een sanctie opgelegd waarbij hem wordt medegedeeld dat hij de RIBW dient te verlaten. Bij het doen van deze mededeling plaatst de verpleegkundige zijn voet tussen de deur van de kamer van klager.Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat de woonvoorziening binnen een RIBW een beschermde woonomgeving is waar niet zonder toestemming van de rechthebbende inbreuk op mag worden gemaakt. Het handelen van de verpleegkundige, waarbij hij zijn voet tussen de deur van klager plaatste, is niet professioneel, maar onder de gegeven omstandigheden wel dusdanig invoelbaar dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.
-----------------
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.335 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., verpleegkundige, werkzaam te B.,
verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. C. Grondsma te Leeuwarden.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 24 december 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 11 augustus 2015, onder nummer VP2014/33 heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 9 februari 2016, waar zijn verschenen klager in persoon en de verpleegkundige in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager heeft zijn standpunten toegelicht aan de hand van aantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
"2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten.
2.1
Bij klager is in diagnostische zin volgens zijn psychiater sprake van een waanstoornis, in gedeeltelijke remissie bij een man met een borderline persoonlijkheidsstoornis. Onder meer is er sprake van terugkerende problemen bij klager binnen de sociale omgang met anderen.
2.2
Klager verbleef enige tijd in het RIBW D. van het Leger des Heils te B. (hierna: D.). Verweerder is daar werkzaam als sociaal psychiatrisch verpleegkundige. Er traden spanningen op tussen klager en anderen. Op 16 december 2014 werd klager bij wijze van sanctie meegedeeld dat hij voor bepaalde tijd de instelling diende te verlaten. Klager was het hier niet mee eens. Uiteindelijk verliet klager onder politiebegeleiding de instelling.
3. De klacht
De klacht luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.
Op 16 december 2014 stonden er twee medewerkers voor klagers kamerdeur in D., onder wie verweerder. Klager werd verteld dat het gebouw diende te verlaten voor bepaalde tijd. Deze maatregel was bedoeld als sanctie voor iets waar klager naar eigen mening niet schuldig aan was. Klager vond de sanctie dan ook niet terecht en deelde dat mee aan de medewerkers. Hij wilde vervolgens zijn deur weer sluiten, wat niet mogelijk was omdat verweerder - die onmiddellijk na het openen van deur zijn voet al over de drempel had geplaatst - zijn voet tussen de deur en de deurpost hield. Klager verwijt verweerder deze uiting van fysiek geweld en dit in zijn beleving intimiderende gedrag.
4. Het verweer
Verweerder voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.
Gedurende het verblijf in de instelling hebben zich spanningen voorgedaan met klager. Klager weigerde met zijn begeleider te spreken en stelde zich ook overigens niet begeleidbaar op. Daarnaast had klager veel klachten over zijn verblijf. Vanuit D. is aangedrongen op het verlaten van de instelling. Op 24 november 2014 kreeg klager een officiele waarschuwing conform het interventiebeleid, omdat hij zich in dreigende zin had uitgelaten over een medewerker. De waarschuwing duurde tot en met 24 januari 2015. In de waarschuwing werd vermeld dat bij herhaling een gepaste sanctie zou volgen. Op 15 december 2014 liet klager zich wederom dreigend uit in het contact met een medewerker. Conform het interventiebeleid kreeg klager ditmaal een time-out, ingaande op 16 december 2014 en geldend tot en met 16 maart 2015. De mededeling van de time-out werd op 16 december 2014 gedaan door twee medewerkers, onder wie verweerder. De reden waarom verweerder inderdaad met zijn voet de deur openhield, was om klager - die zijn deur wilde sluiten - de time-out te kunnen mededelen en om hem de gelegenheid te geven vrijwillig te vertrekken. Verweerder heeft klager meermalen tevergeefs verzocht om vrijwillig te vertrekken. Vervolgens is de politie gebeld. Klager is uiteindelijk zonder problemen vertrokken onder politiebegeleiding. Inmiddels heeft Noach besloten dat klager niet langer kan verblijven in de instelling vanwege de spanningen. Verweerder stelt dat zijn handelen onder de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is geweest.
5. Beoordeling van de klacht
Op 16 december 2014 werd aan klager een sanctie opgelegd ter uitvoering van het `Interventiebeleid DB. d.d. 19-11-2012'. De onderhavige klacht heeft geen betrekking op de vraag of de sanctie terecht werd opgelegd, maar op de wijze waarop verweerder zich fysiek opstelde jegens klager toen klager de sanctie werd medegedeeld.
Verweerder erkent dat hij zijn voet tussen de deur heeft geplaatst toen klager zijn deur wilde sluiten toen hij vernam dat hem een time-out zou worden meegedeeld. De vraag die beantwoord moet worden is of deze gedraging hem tuchtrechtelijk verweten kan worden in het licht van de omstandigheden waaronder zij plaatsvond. Het College is van oordeel dat dit niet het geval is. Aan klager werd een sanctie opgelegd die inhield dat hij de instelling voor bepaalde tijd diende te verlaten. Klager erkent dat hij de twee medewerkers die hem deze boodschap kwamen brengen, onder wie verweerder, mededeelde het hiermee niet eens te zijn en dat hij vervolgens zijn deur wilde sluiten. Hiermee heeft hij op zijn minst de indruk gewekt zich te willen onttrekken aan de aan hem op te leggen sanctie op basis van het interventiebeleid. Verweerder heeft de kamerdeur geforceerd opengehouden opdat klager gedwongen werd kennis te nemen van de time-out en van het verzoek de instelling te verlaten. Niet valt in te zien waarom deze handelwijze verweerder tuchtrechtelijk zou moeten worden verweten. Het was van belang dat de time-out klager werd meegedeeld en dat hij de gelegenheid kreeg om uit eigen beweging de instelling te verlaten. Het feit dat verweerder hiervoor met de voet moest verhinderen dat klager zijn deur zou sluiten, is het gevolg van klagers eigen handelwijze op het bewuste moment. Dat hij verweerders optreden als intimiderend en/of bedreigend heeft ervaren, doet aan het voorgaande niet af. Dit betekent dat de klacht faalt."
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Daarnaast voert klager in hoger beroep aan dat het Regionaal Tuchtcollege misbruik heeft gemaakt van zijn medische gegevens zoals deze zijn overgelegd door de verpleegkundige door deze in de beoordeling te betrekken, omdat deze medische gegevens niet relevant zijn voor de beoordeling van de klacht.
4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Ten aanzien van de door de verpleegkundige overgelegde medische informatie van klager overweegt het Centraal Tuchtcollege dat dit weliswaar een nieuw klachtonderdeel betreft, maar ook een klachtonderdeel dat klager niet eerder kon indienen, zodat het Centraal Tuchtcollege dit klachtonderdeel in de beoordeling zal betrekken. Wat daar verder ook van zij, volgens vaste jurisprudentie staat het de verpleegkundige vrij medische gegevens van klager over te leggen, voor zover deze van belang zijn voor de verdediging tegen een bij het tuchtcollege aanhangige klacht. Daarvan is hier sprake, zodat het Centraal Tuchtcollege voorbij gaat aan dit klachtonderdeel van klager.
4.4 Ten tijde van de gedraging waarover wordt geklaagd woonde klager in RIBWD. van het Leger des Heils te B.. Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat de woonvoorziening binnen een RIBW een beschermde woonomgeving is waar niet zonder toestemming van de rechthebbende inbreuk op mag worden gemaakt.
4.5 Ter zitting is gebleken dat klager en de verpleegkundige op 16 december 2014, de dag dat een sanctie werd opgelegd aan klager, 's morgens een gesprek hebben gehad op de kamer van klager en dat dit gesprek rustig is verlopen. De verpleegkundige was op dat moment niet op de hoogte van de vermeende dreigingen van klager richting een collega, welke bedreigingen aanleiding gaven tot het opleggen van een sanctie.
In de loop van de middag op 16 december 2014 moest de verpleegkundige tezamen met een collega klager meedelen dat hij bij wijze van sanctie D. diende te verlaten. De verpleegkundige heeft daarop, in aanwezigheid van een collega, bij klager aangeklopt, waarop klager de deur opende. De verpleegkundige heeft klager meegedeeld dat hij D. diende te verlaten. Klager was het met deze mededeling niet eens en probeerde de deur te sluiten, maar op dat moment had de verpleegkundige zijn voet tussen de deur gezet, waardoor het sluiten van de deur niet mogelijk was. De verpleegkundige, dan wel zijn collega, heeft daarop nogmaals meegedeeld dat klager D. diende te verlaten en klager probeerde nogmaals vergeefs de deur te sluiten. Klager is vervolgens zijn kamer ingegaan, is aan zijn bureau gaan zitten waarop de verpleegkundige en diens collega zijn vertrokken.
4.6 Klager heeft ter zitting verklaard dat hij de benadering door de verpleegkundige als intimiderend en vernederend heeft ervaren. De verpleegkundige heeft ter zitting verklaard dat hij niet van tevoren had bedacht dat hij zijn voet tussen de deur zou zetten; hij moest klager volgens het geldende beleid de mededeling inzake de sanctie bij herhaling doen en plaatste, omdat klager na de eerste aanzegging duidelijk maakte het met de sanctie niet eens te zijn, zijn voet, tussen de deur.
4.7 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat het gewraakte gedrag van de verpleegkundige niet professioneel was. Onder de gegeven omstandigheden is het echter wel dusdanig invoelbaar dat geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dat oordeel berust op het gegeven dat het de eerste keer was voor de verpleegkundige dat hij een dergelijke mededeling moest doen en dat hij zich met name heeft laten leiden door de opdracht de aanzegging bij herhaling te doen, omdat deze anders rechtskracht zou ontberen. De verpleegkundige heeft bovendien ter zitting verklaard dat hij van de situatie heeft geleerd en een volgende keer in een vergelijkbare situatie zeker anders zal handelen.
4.8 Gelet op het voorgaande dient het beroep van klager te worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en Sociale Psychiatrie met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, prof. mr. J. Legemaate en mr. A.R.O. Mooy, leden -uristen en P. Nieuwenhuizen-Berkovits en P. van der Zee, leden- beroepsgenoten en mr. M. van Esveld, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
15 maart 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.