Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZREIN:2016:28
ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:28
Datum uitspraak: 10-03-2016
Datum publicatie: 10-03-2016
Zaaknummer(s): 15100
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verwijt aan psychiater dat de zesjaarsrapportage onzorgvuldig is opgesteld, wegens niet betrekken belangrijke eerdere rapportages over klager in zijn onderzoek, te weinig gesprekken en niet naar waarheid opnemen van aantal gevoerde gesprekken. Geen richtlijnen over tijdsduur of hoeveelheid gesprekken. Tijdsduur of aantal gesprekken hier niet onzorgvuldig. Criteria rapportage. Verkeerde opname van data onzorgvuldig. De psychiater beschikte over uitspraak van het gerechtshof waarin ontbrekende rapportages genoemd worden. Hij had in rapportage moeten aangeven dat hij niet beschikte over ontbrekende rapportages en welke stappen hij had ondernomen ze te verkrijgen. Psychiater kon niet volstaan met verwijzen naar de opdrachtgever. Art. 4.5 van Gedragscode van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen. Deels gegrond. Waarschuwing.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Uitspraak: 10 maart 2016
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 20 juli 2015 binnengekomen klacht van:
[A]
verblijvende te [B]
klager
gemachtigde mr. N.M. van Wersch te Amsterdam
tegen:
[C]
psychiater
werkzaam te [B]
verweerder
gemachtigde mr. S. Dik te Amsterdam
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop;
- het verweerschrift.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 1 februari 2016 behandeld, gelijk met de klacht genummerd 15101. Klager was niet aanwezig en werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. Verweerder was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Aan klager is een TBS-maatregel opgelegd.
Verweerder heeft in het kader van een vordering tot verlenging van de TBS-maatregel van klager in opdracht van het NIFP een zogenoemde zesjaarsrapportage opgesteld, gedateerd
30 april 2015. Bij e-mail van 18 februari 2015 aan onder meer verweerder is door het NIFP aangegeven dat ten behoeve van de rapportage het complete TBS-dossier via OwnCloud (het college begrijpt derhalve op digitale wijze) ter beschikking werd gesteld. Bij e-mailbericht van 17 maart 2015 aan het NIFP en cc aan verweerder schrijft de mederapporteur van verweerder (citaat inclusief spel- en taalfouten overgenomen):
"in de beslissing van het Hof[D] van 5 juni 2014 wordt op bladzijde 1 gesproken over
(...)
o PJ rappprot van [psychiater] van 12 september 2013
o PJ rapport van [psycholoog] van 7 september 2013
Zien jullie kans deze rapporten in de cloud te krijgen? Ze staan niet in het aangereikte dossier en lijken wel relevant. (...)
Ik zou me kunnen voorstellen dat [verweerder] ze ook wel in zijn cloud wil krijgen."
Hierop is door het NIFP mede aan verweerder geantwoord op 18 maart 2015:
"(...)
Er is bij ons geen rapport bekend van [psychiater] en [psycholoog]."
Bij het opstellen van de zesjaarsrapportage heeft verweerder niet de beschikking gehad over pro justitia rapportages van [psycholoog] van 26 januari 2012 en 7 september 2013 en van [psychiater] van 12 september 2013.
In de lijst met geraadpleegde stukken is opgenomen de eindbeslissing van het gerechtshof [D] van 5 juni 2014. Daarin worden de pro justitia rapportages uit 2012 en 2013 genoemd.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerder dat de door hem opgestelde zesjaarsrapportage onzorgvuldig is opgesteld, omdat de door verweerder geraadpleegde stukken onvolledig waren. Verweerder heeft belangrijke stukken uit het patientendossier niet bij zijn onderzoek betrokken, terwijl hij wist of had moeten weten van het bestaan daarvan. Met name ontbreken rapportages van [psycholoog] van 26 januari 2012 en 7 september 2013 en van [psychiater] van 12 september 2013.
Daarnaast verwijt klager verweerder het onzorgvuldig totstandkomen van de rapportage en hetgeen daarover in de rapportage is vermeld, nu de rapportage in concept is opgesteld op basis van een enkel gesprek en in de definitieve versie het aantal gevoerde gesprekken niet naar waarheid is opgenomen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder is van mening dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden dat hij de door klager genoemde stukken niet bij zijn onderzoek en rapportage heeft betrokken. De door hem opgestelde rapportage voldoet aan de in de tuchtrechtelijke jurisprudentie ontwikkelde criteria en is niet onzorgvuldig opgesteld.
Via zijn mede-rapporteur heeft hij navraag gedaan naar de rapportages van [psychiater] en [psycholoog], maar de stukken bleken niet beschikbaar. Bovendien zijn de belangrijkste aspecten uit de rapporten genoemd in de uitspraak van het gerechtshof [D] van 5 juni 2014 zodat het niet beschikbaar zijn van de rapportages voor verweerder onvoldoende reden was om van het onderzoek af te zien.
Alvorens de conceptrapportage op te stellen heeft verweerder een anderhalf uur durend gesprek met klager gehad op 25 maart 2015. Verweerder is van mening dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld nu in een lang gesprek, zoals met klager, meer diepgang bereikt kan worden dan met twee kortere gesprekken van drie kwartier terwijl daarnaast veel rapportage over klager beschikbaar was. Dat er vervolgens weinig tijd heeft gezeten tussen het gesprek op 25 maart 2015 en het bespreken van de conceptrapportage op 26 maart 2015 wil evenmin zeggen dat er onprofessioneel zou zijn gewerkt nu verweerder vanaf het einde van de ochtend van 25 maart en op 26 maart tot half vijf aan het rapport heeft gewerkt alvorens het te bespreken. Wat betreft de onjuiste data erkent verweerder dat de bespreking van het concept op 26 maart en niet - zoals in het rapport vermeld - op 27 maart heeft plaatsgevonden en dat op 29 april geen persoonlijk onderhoud maar een telefoongesprek heeft plaatsgevonden, dat niet heeft plaatsgevonden op 30 april - zoals in het rapport vermeld.
In zijn verweerschrift is verweerder voorts ingegaan op onderwerpen die geen deel uitmaken van de hiervoor omschreven klacht. Het college zal deze buiten beschouwing laten.
5. De overwegingen van het college
Een rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:
1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde
vraagstelling te beantwoorden;
3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte
literatuur en de geconsulteerde personen;
5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de rapporteur uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
Klager klaagt over de zorgvuldigheid, allereerst in verband met de wijze van totstandkoming van de rapportage. Het college stelt voorop dat er geen richtlijnen zijn aangaande de (minimale) tijdsduur of hoeveelheid gesprekken voorafgaand aan een (concept-)rapportage. Een en ander is afhankelijk van hetgeen een zorgvuldig onderzoek in de betreffende zaak behoeft. Gezien hetgeen verweerder hierover heeft aangevoerd is het college niet gebleken dat in de onderhavige zaak de tijdsduur of hoeveelheid gesprekken te beperkt was om als zorgvuldig aangemerkt te kunnen worden, zodat de klacht op dit onderdeel ongegrond is.
Wat betreft de verkeerde opname van data van gesprekken is door verweerder erkend dat de data niet alle juist zijn opgenomen in de rapportage. Daarmee voldoet het rapport op dit punt niet aan het onder (1) geformuleerde criterium; het rapport vermeldt onjuist de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust. De klacht is in zoverre gegrond.
Klager klaagt voorts over de zorgvuldigheid vanwege het onvolledig zijn van de stukken waarop de rapportage is gebaseerd.
Wat betreft de pro justitia rapportages van 26 januari 2012, 7 september 2013, en 12 september 2013 staat vast dat deze stukken niet genoemd worden in de geraadpleegde stukken en worden deze stukken ook niet genoemd in het overzicht van de inhoud van het aan verweerder ter beschikking gestelde dossier. Het college stelt in dit verband voorop dat de enkele omstandigheid dat verweerder een rapportage heeft opgesteld zonder kennisname van bepaalde stukken nog niet maakt dat hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit is mogelijk wel het geval indien vast staat dat verweerder wist dan wel redelijkerwijs behoorde te weten dat hij dit deed. Het college is van oordeel dat dit wat betreft de hiervoor genoemde pro justitia rapportages het geval is. Vast staat immers dat verweerder beschikte over een stuk (uitspraak van 5 juni 2014) waarin ze genoemd worden. Mede namens verweerder is voorts in correspondentie met het NIFP verzocht deze stukken alsnog ter beschikking te stellen. Het had op de weg van verweerder gelegen tenminste in zijn rapportage aan te geven dat hij niet beschikte over deze stukken en welke stappen hij had ondernomen ze te verkrijgen. Nu verweerder heeft nagelaten dit in het rapport te vermelden voldoet het rapport reeds om die reden niet aan het onder (1) te stellen criterium; het rapport vermeldt niet volledig de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust.
Het college is voorts van oordeel dat verweerder niet kon volstaan met verwijzen naar (het onsuccesvol verzoek aan) het NIFP. Het college wijst in dit verband op de Gedragscode van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen, met name artikel 4.5 dat bepaalt dat de deskundige binnen de reikwijdte van zijn opdracht persoonlijk al het noodzakelijke onderzoeksmateriaal verzamelt of dit (mede) onder zijn verantwoordelijkheid laat doen. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, voldoet het rapport daarmee eveneens niet aan het onder (2) te stellen criterium; het rapport geeft onvolledig blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.
Aan dit alles doet niet af dat klager bij het conceptrapport niet heeft geklaagd over het rapport, te meer niet nu het rapport niet direct inzichtelijk maakt dat bepaalde stukken niet zijn geraadpleegd of gebruikt. Het vermelden daarvan was belangrijk geweest zodat het een aanknopingspunt voor gesprek met klager was geweest. Het rapport was daarmee voor klager inzichtelijk geweest en hij had daarop makkelijker aanmerkingen kunnen maken. Nu verweerder dit heeft nagelaten kan hij zich reeds daarom niet verschuilen achter het destijds niet-klagen van klager.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht deels gegrond is. Het college stelt voorop dat onzorgvuldig handelen in een situatie als de onderhavige - waarin het gaat over verlenging van vrijheidsbeperkende maatregelen - een ernstig gegeven is. Het college heeft echter kunnen vaststellen dat er enige, zij het onvoldoende, moeite is gedaan om een aantal gegevens te achterhalen. Nu voorts niet blijkt van eerder soortgelijk handelen van verweerder en evenmin is gebleken dat verweerder geen lering zal trekken uit deze beoordeling van de klacht is het college van oordeel dat volstaan kan worden met een waarschuwing. Daarbij wordt aangetekend dat een waarschuwing een zakelijke terechtwijzing is die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht deels gegrond zoals hiervoor overwogen;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- wijst de klacht voor het overige af.
Aldus beslist door mr. A.H.M.J.F. Piette als voorzitter, dr. E.D.M. Masthoff, L.M. Gualtherie van Weezel als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2016 in aanwezigheid van de secretaris.