Uitspraak 201504986/1/A3
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom
ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:700
201504986/1/A3.
Datum uitspraak: 16 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 mei 2015 in zaken nrs. 14/823 en 14/902 in het geding tussen:
[appellante],
[partij], wonend te Reusel, gemeente Reusel-De Mierden,
en
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2012 heeft het college een door [partij] ingediend verzoek om handhaving ten aanzien van het houden van honden door [appellante] afgewezen.
Bij besluit van 3 april 2013 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 augustus 2013 in zaak nr. 13/2887 heeft de rechtbank het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 april 2013 vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 30 januari 2014 heeft het college het door [partij] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 1 november 2012 herroepen en aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd.
Bij uitspraak van 13 mei 2015 heeft de rechtbank de door [appellante] en [partij] tegen het besluit van 30 januari 2014 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2016, waar [appellante], bijgestaan door mr. I. Boissevain, advocaat te Utrecht, ing. P. de Boer, geluidsdeskundige, werkzaam bij KGI groep, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Bakermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door mr. R.T.M. Lagerweij, rechtsbijstandverlener bij Achmea Rechtsbijstand, verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] houdt ongeveer twintig honden van het ras "vlinderhondje". De zijkant van haar perceel grenst aan de achterkant van het perceel van [partij]. Bij brief van 22 augustus 2012 heeft [partij] een verzoek om handhaving ingediend, omdat hij stelt overlast te ondervinden van het geblaf van de honden van [appellante].
2. Ingevolge artikel 2:60 van de Algemene Plaatselijke Verordening Reusel-De Mierden (hierna: de APV) moet degene die de zorg heeft voor een dier voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving gevaar voor de verkeersveiligheid, hinder of overlast veroorzaakt.
3. In voormelde uitspraak van de rechtbank van 9 augustus 2013 heeft zij overwogen dat de door omwonenden ondervonden overlast voldoende is geobjectiveerd, zodat het college bevoegd is om handhavend op te treden. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 30 januari 2014 heeft het college ter uitvoering van de voormelde uitspraak van de rechtbank [appellante] onder een dwangsom van EUR 250,00 per constatering, met een maximum van EUR 5000,00, gelast om haar honden van maandag tot en met vrijdag niet tussen 19:30 en 7:30 uur in het achtererfgebied van haar perceel uit te laten. Voorts heeft het college [appellante] onder een dwangsom van EUR 250,00 per constatering, met een maximum van EUR 5000,00, gelast om haar honden van zaterdag tot en met zondag niet tussen 20:00 en 9:30 uur in het achtererfgebied van haar perceel uit te laten. De last onder dwangsom is niet van toepassing indien [appellante] niet meer dan vijf honden houdt.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 mei 2015 de beroepsgronden over de vraag of de honden van [appellante] overlast veroorzaken buiten beschouwing gelaten, omdat reeds in de voormelde onherroepelijke uitspraak van de rechtbank van 9 augustus 2013 is geoordeeld dat de door omwonenden ondervonden overlast voldoende is geobjectiveerd en dat het college daarom bevoegd is om handhavend op te treden. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 mei 2015 voorts overwogen dat het college na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de last onder dwangsom heeft kunnen opleggen.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank in haar uitspraak van 13 mei 2015 ten onrechte heeft overwogen dat de overlast voldoende is vastgesteld.
4.1. [appellante], noch andere belanghebbenden, hebben tegen de voormelde uitspraak van de rechtbank van 9 augustus 2013 hoger beroep ingesteld. Er dient daarom van de door de rechtbank in die uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven overweging, dat de door omwonenden ondervonden overlast voldoende is geobjectiveerd, te worden uitgegaan. Nu niet is gebleken van gewijzigde omstandigheden, heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak van 13 mei 2015 terecht de beroepsgronden over de vraag of de honden van [appellante] overlast veroorzaken buiten beschouwing gelaten.
Het betoog faalt.
5. Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de last onder dwangsom onvoldoende duidelijk en willekeurig is en het college, gelet op de omstandigheden van dit geval, van het opleggen van de last onder dwangsom had moeten afzien. Voorts is het bedrag van de dwangsom volgens [appellante] onevenredig hoog.
5.1. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5.2. Ingevolge artikel 5:32b, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht staan de bedragen van de dwangsom in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
5.3. De bewoordingen van de last zijn helder en de last is voldoende duidelijk geformuleerd. Dat [appellante], zoals zij stelt, gelet op de last vijf honden kan houden van een groter en luider blaffend ras dan het ras dat zij thans houdt, maakt de last niet willekeurig. Slechts de thans opgelegde last onder dwangsom geldt niet indien [appellante] niet meer dan vijf honden houdt en het college kan derhalve, indien bij het houden van vijf honden door omwonenden overlast wordt ondervonden, opnieuw afwegen of aanleiding bestaat om handhavend op te treden. De in de last opgenomen tijden zijn evenmin willekeurig, nu het college daarvoor in redelijkheid heeft kunnen aansluiten bij de vaststelling van de rechtbank in de voormelde uitspraak van 9 augustus 2013, dat overlast in de vroege ochtend en op de late avond wordt ondervonden. Dat [appellante], zoals zij stelt, volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek van de gemeente, op eigen kosten een onderzoek heeft laten uitvoeren en zich bereid heeft verklaard om mee te werken aan mediation, zijn geen bijzondere omstandigheden waarin het college aanleiding had moeten zien om af te zien van handhaving, nu deze omstandigheden niet afdoen aan de door de rechtbank in de voormelde uitspraak van 9 augustus 2013 vastgestelde overlast. Voorts is de opgelegde last onder dwangsom niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Daartoe is van belang dat het college voor de in de last opgenomen tijden is aangesloten bij de door de rechtbank vastgestelde overlast, dat [appellante] haar honden tijdens de in de last vermelde perioden op een andere plaats kan uitlaten en zij haar honden buiten de in de last vermelde perioden wel in haar achtererfgebied kan uitlaten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de last, zoals weergegeven onder 3., heeft kunnen opleggen.
Het college heeft in redelijkheid een dwangsom van EUR 250,00 per constatering kunnen vaststellen, nu dit bedrag in redelijke verhouding staat tot de door de rechtbank vastgestelde overlast en tot de beoogde werking van de dwangsom.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016
317-819.