Uitspraak 201504206/1/A4
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Dronten
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Algemene kamer - Milieu - Overige
ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:737
201504206/1/A4.
Datum uitspraak: 16 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te [woonplaats],
2. de onderlinge waarborgmaatschappij Cooeperatieve Vereniging Bungalowpark De Boschberg U.A. (hierna: De Boschberg), gevestigd te Biddinghuizen, gemeente Dronten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 april 2015 in zaken nrs. 15/4, 15/116, 15/155 en 15/257, in het geding tussen onder meer:
[appellant sub 1],
De Boschberg,
en
het college van burgemeester en wethouders van Dronten.
Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders aan Walibi Holland B.V. en Walibi Holland Vakantiepark B.V. (hierna: Walibi) vergunning verleend voor het in werking hebben van het attractiepark 'Walibi Holland', gelegen aan de Spijkweg 30 te Biddinghuizen (hierna: de inrichting).
Bij uitspraak van 17 april 2015 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het door De Boschberg daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en De Boschberg hoger beroep ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 oktober 2015, waar zijn verschenen: [appellant sub 1], bijgestaan door ing. E. Roelofsen, De Boschberg, vertegenwoordigd door A.H. Hofman, bijgestaan door Roelofsen voornoemd en R.P.C. Arensman, het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. C.A.I. Erinfeld en ir. G. Tekeli, beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek, het college van gedeputeerde staten van Flevoland, vertegenwoordigd door N.P.I. Bolt, en Walibi, vertegenwoordigd door M. van Till, bijgestaan door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, en L. Lemmers.
Overwegingen
Inleiding
1. De in deze uitspraak genoemde uitspraken van de Afdeling zijn te raadplegen op de website van de Raad van State, www.raadvanstate.nl.
2. De inrichting bestaat uit een attractiepark, een evenemententerrein en een vakantiepark. Bij het besluit van 11 november 2014 is voor het veranderen van de inrichting een de gehele inrichting omvattende milieuomgevingsvergunning verleend, als bedoeld in de artikelen 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, en 2.6, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). Bij dat besluit is tevens vergunning verleend voor het realiseren van een project of het verrichten van andere handelingen, als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, in samenhang met artikel 47b, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998. Daartoe is door het college van gedeputeerde staten van Flevoland op 14 februari 2012 een verklaring van geen bedenkingen afgegeven, als bedoeld in artikel 47b, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998.
[appellant sub 1] woont op ongeveer 5 km van de inrichting. De Boschberg komt op voor de eigenaren van de recreatiewoningen in het bungalowpark "De Boschberg", dat op ongeveer 1 km van de inrichting ligt. [appellant sub 1] en De Boschberg stellen dat ter plaatse van hun (recreatie)woningen geluidhinder wordt ondervonden. De Boschberg is daarnaast bevreesd voor aantasting van natuurwaarden vanwege het afsteken van vuurwerk.
Het hoger beroep van De Boschberg
Toetsingskader
3. Zoals onder 2 is overwogen behelst het besluit van 11 november 2014 een milieuomgevingsvergunning voor het veranderen van een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo en een vergunning voor het realiseren van een project of het verrichten van andere handelingen, als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998.
4. Ingevolge artikel 2.14, derde lid, van de Wabo kan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder e, slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd.
Ingevolge artikel 2.22, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 2.14, derde lid, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn met het oog op het belang van de bescherming van het milieu.
5. Ingevolge artikel 47b, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt een omgevingsvergunning die betrekking heeft op handelingen als bedoeld in artikel 47, eerste lid, niet verleend dan nadat het bestuursorgaan dat ten aanzien van de betrokken handelingen bevoegd is te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
Ingevolge artikel 19e houden gedeputeerde staten bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, rekening
a. met de gevolgen die een project of andere handeling, waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, kan hebben voor een Natura 2000-gebied;
b. met een op grond van artikel 19a of artikel 19b vastgesteld beheerplan, en
c. vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede regionale en lokale bijzonderheden.
Aantasting natuurwaarden
6. De Boschberg betoogt dat geen vergunning had mogen worden verleend voor het afsteken van vuurwerk vanwege de ligging van de inrichting in de nabijheid van het Natura-2000 gebied 'Veluwerandmeren' en in een gebied dat is aangewezen als ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS). De rechtbank gaat er volgens haar ten onrechte van uit dat het afsteken van vuurwerk is beperkt tot ongeveer 17 maal per jaar, gedurende ongeveer vijf minuten. Verder wijst De Boschberg op het rapport "Vuurwerk & Vogels" van Alterra van 2008, waaruit blijkt dat door een onverwachte knal en/of lichtflits vogels kunnen worden opgeschrikt.
6.1. Ingevolge artikel 2.10.2 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening worden in een provinciale verordening de gebieden aangewezen die de EHS vormen.
Ingevolge artikel 2.10.3, eerste lid, worden bij provinciale verordening de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden aangewezen.
Ingevolge het tweede lid, worden bij provinciale verordening in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden regels gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
6.2. De inrichting is gelegen in een gebied dat is aangewezen als EHS. De bescherming van de EHS wordt gewaarborgd in het Besluit algemene bepalingen ruimtelijke ordening en een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4 van de Wet ruimtelijke ordening. De aanwijzing van een gebied als EHS is een planologisch instrument dat doorwerkt in bestemmingsplannen en bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het van het bestemmingsplan afwijkend gebruik. Verder strekt het vergunningenstelsel van de Natuurbeschermingswet 1998 niet tot de bescherming van natuurwaarden in EHS-gebieden.
Gelet op het vorenstaande behoefde bij het verlenen van de milieuomgevingsvergunning en de vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 geen rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat de inrichting in een gebied ligt dat is aangewezen als EHS.
Het betoogt faalt in zoverre.
6.3. Wat betreft de ligging van de inrichting nabij het Natura-2000 gebied 'Veluwerandmeren', overweegt de Afdeling als volgt.
6.4. Vergunningvoorschrift 4.21 luidt:
"Het gebruik van siervuurwerk en/of knalvuurwerk is maximaal 20 maal per kalenderjaar toegestaan. Het gebruik van siervuurwerk en/of knalvuurwerk gedurende de nachtperiode (tussen 23.00 en 07.00 uur) is niet toegestaan. Bij het gebruik van siervuurwerk en/of knalvuurwerk zijn de voorschriften voor maximale geluidsniveaus, zoals die gelden voor de betreffende bedrijfssituaties, onverminderd van kracht."
6.5. Dit voorschrift beperkt het afsteken van vuurwerk niet tot vijf minuten per avond. Op grond van de vergunning is het toegestaan gedurende een langere periode vuurwerk af te steken, met dien verstande dat de geluidgrenswaarden niet worden overschreden. In zoverre is het betoog terecht voorgedragen.
6.6. De effecten van het afsteken van vuurwerk zijn beschreven in het bij de vergunningaanvraag gevoegde rapport "Ecologische toetsing Walibi World" van Oranjewoud van 14 juni 2011. Dit rapport is door het college van gedeputeerde staten beoordeeld in het kader van het afgeven van de verklaring van geen bedenkingen. In het rapport van Oranjewoud is geconcludeerd dat van het afsteken van vuurwerk geen negatieve effecten zijn te verwachten. In de verklaring van geen bedenkingen heeft het college van gedeputeerde staten overwogen dat, met inachtneming van het aan de verklaring verbonden voorschrift (welk voorschrift ook is overgenomen in de vergunning), significante effecten van de aangevraagde activiteiten afdoende worden uitgesloten. Uit het rapport van Oranjewoud noch uit de verklaring van geen bedenkingen kan worden afgeleid, dat bij de beoordeling van de effecten van het afsteken van vuurwerk als uitgangspunt is genomen, dat dit slechts een maal per avond gedurende maximaal vijf minuten plaatsvindt. Overigens wordt het afsteken van vuurwerk beperkt door de in de vergunningvoorschriften opgenomen geluidgrenswaarden.
Het rapport "Vuurwerk en Vogels" van Alterra, waarnaar De Boschberg heeft gewezen, schetst een algemeen beeld van de mogelijke effecten van vuurwerk op vogels en ziet niet op de situatie ter plaatse. Dit rapport biedt geen aanleiding voor het oordeel dat het afsteken van vuurwerk op het terrein van de inrichting negatieve effecten zal hebben op het Natura 2000-gebied 'Veluwerandmeren'.
Gelet op het vorenstaande bestaat in hetgeen De Boschberg heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten de verklaring van geen bedenkingen ten onrechte heeft afgegeven. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog betreffende het Natura 2000-gebied leidt derhalve niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
Geluidhinder
7. In de verleende vergunning worden drie bedrijfssituaties onderscheiden:
- de representatieve bedrijfssituatie met de normale openstelling van het attractiepark (10.00 tot 21.00 uur), de exploitatie van het vakantiepark en het houden van niet-luidruchtige evenementen op het evenemententerrein;
- de regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie met speciale verruimde openstelling van het park, massale niet-luidruchtige evenementen of start/stopdagen van luidruchtige evenementen, en
- de incidentele bedrijfssituatie met luidruchtige evenementen (zoals het muziekfestival Lowlands en het dancefestival Defqon).
Voor elke bedrijfssituatie zijn aparte geluidvoorschriften in de vergunning opgenomen. Voor het bungalowpark "De Boschberg" is een maatgevende beoordelingspositie gekozen aan de rand van het park, in de vergunning en hierna aangeduid als beoordelingspunt 'recreatiewoning Boschberg'.
8. De Boschberg betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte het bungalowpark heeft getypeerd als een rustige woonwijk met weinig verkeer, met als richtwaarde een etmaalwaarde van 45 dB(A). (Dit betekent 45 dB(A) voor de dagperiode, 40 dB(A) voor de avondperiode en 35 dB(A) voor de nachtperiode.) De Boschberg stelt dat het college, gelet op gegevens van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) en een geluidrapport van de gemeente Elburg, niet uit mocht gaan van een etmaalwaarde van 45 dB(A), maar het referentieniveau van het omgevingsgeluid had moeten bepalen.
8.1. Het college van burgemeester en wethouders heeft in de considerans van de vergunning overwogen dat het voor de beoordeling van de geluidniveaus aansluiting heeft gezocht bij de systematiek van richtwaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking). Voor de recreatiewoningen op het bungalowpark "De Boschberg" is een richtwaarde van 45 dB(A) verdedigbaar, mede gelet op de uitspraak van 24 april 2013 in zaak nr. 201002029/1/R2, aldus het college.
Voor de incidentele bedrijfssituatie is aansluiting gezocht bij de nota "Evenementen met een luidruchtig karakter" van de VROM-inspectie Milieuhygiene Limburg (hierna: de nota Evenementen).
8.2. In hoofdstuk 4 van de Handreiking zijn richtwaarden opgenomen van 40 dB(A) als etmaalwaarde voor een landelijke omgeving en 45 dB(A) als etmaalwaarde voor een rustige woonwijk met weinig verkeer.
Het bungalowpark "De Boschberg" bestaat onder meer uit 178 recreatiewoningen die relatief dicht op elkaar zijn gelegen. Uit de uitspraak van 24 april 2013 in zaak nr. 201002029/1/R2 over het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Ellerveld (8030)" volgt dat een geluidsbelasting van 46 dB(A) voor een nabij de inrichting te realiseren bungalowpark uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening als aanvaardbaar kan worden aangemerkt. Gelet hierop en op het karakter van het bungalowpark "De Boschberg" kan voor de toetsing van de geluidniveaus in het kader van de verlening van de milieuomgevingsvergunning, de in de Handreiking opgenomen richtwaarde van 45 dB(A) als etmaalwaarde aanvaardbaar worden geacht.
Uit de Handreiking blijkt dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid een belangrijke rol speelt bij overschrijding van de richtwaarden. Indien de geluidgrenswaarden overeenkomen met de richtwaarden bestaat op grond van de Handreiking geen aanleiding voor het vaststellen van het referentieniveau van het omgevingsgeluid.
In de tabel die deel uitmaakt van vergunningvoorschrift 4.1 zijn voor het beoordelingspunt 'recreatiewoning Boschberg' geluidgrenswaarden voor de representatieve bedrijfssituatie gesteld van 33, 31 en 20 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. In vergunningvoorschrift 4.4 zijn voor de regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie grenswaarden gesteld van 37, 37 en 32 dB(A). Deze grenswaarden zijn lager dan de richtwaarde van 45 dB(A) die in de Handreiking is opgenomen. Het college van burgemeester en wethouders behoefde derhalve het referentieniveau van het omgevingsgeluid niet vast te stellen, ongeacht de gegevens van het RIVM en het geluidrapport van de gemeente Elburg over het achtergrondgeluidniveau. Verder zijn de geluidgrenswaarden voor de incidentele bedrijfssituaties niet gebaseerd op de Handreiking maar op de nota Evenementen.
Gelet op het vorenstaande kan het betoog dat het college ten onrechte is uitgegaan van een richtwaarde van 45 dB(A) niet leiden tot het oordeel dat de in de voorschriften 4.4 en 4.8 opgenomen geluidgrenswaarden voor het beoordelingspunt 'recreatiewoning Boschberg' op onjuiste wijze zijn vastgesteld dan wel in redelijkheid niet toereikend zijn te achten.
Het betoog faalt.
9. De Boschberg betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college van burgemeester en wethouders de luidruchtige evenementen ten onrechte heeft aangemerkt als incidentele bedrijfssituaties. Het gaat om jaarlijks terugkerende evenementen waar een deel van het terrein van de inrichting specifiek voor is bedoeld. Deze evenementen, met inbegrip van de dagen dat deze worden opgebouwd en afgebroken, maken onlosmakelijk deel uit van de normale bedrijfsvoering en behoren daarom tot de representatieve bedrijfssituatie, aldus De Boschberg. Zij wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2011, in zaak nr. 201005239/1/M2.
9.1. De bedrijfsvoering van Walibi ziet in de kern op de exploitatie van een attractiepark en een vakantiepark en het houden van niet-luidruchtige evenementen op het evenemententerrein. Op grond van de vergunning mag maximaal 12 etmalen per jaar een luidruchtig evenement plaatsvinden, waarvoor hogere geluidgrenswaarden zijn vastgesteld. Dit is volgens de Handreiking (paragraaf 5.3) en vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 november 2015 in zaak nr. 201500280/1/A1) in beginsel als incidentele bedrijfssituatie toegestaan. De omstandigheid dat deze evenementen jaarlijks terugkeren en op een speciaal daarvoor bedoeld gedeelte van het terrein van de inrichting plaatsvinden, is in dit verband niet relevant. Verder treft de verwijzing van De Boschberg naar de uitspraak van 11 maart 2011 in zaak nr. 201005239/1/M2 geen doel. In die zaak ging het om het organiseren van evenementen dat - anders dan bij Walibi - wel tot de kernactiviteiten van het bedrijf behoorde.
Gelet op het voorgaande bestaat in hetgeen De Boschberg heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college van burgemeester en wethouders de luidruchtige evenementen terecht heeft aangemerkt als incidentele bedrijfssituaties. Verder heeft het college de zogeheten opbouw- en afbraakdagen in redelijkheid kunnen rekenen tot de afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie, omdat deze dagen uit een akoestisch oogpunt minder relevant zijn dan de dagen waarop de luidruchtige evenementen daadwerkelijk plaatsvinden.
Het betoog faalt.
10. De Boschberg betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college van burgemeester en wethouders zonder motivering het aantal lawaaidagen ten opzichte van de in 1999 verleende milieuvergunning heeft uitgebreid van ongeveer 15 dagen naar 42 dagen.
10.1. Zoals onder 9.1 is overwogen zijn in de milieuomgevingsvergunning van 11 november 2014 voor maximaal 12 dagen ten behoeve van luidruchtige evenementen behorend tot de incidentele bedrijfssituaties, hogere geluidgrenswaarden gesteld. Kennelijk heeft De Boschberg de afwijkingen van de regelmatige representatieve bedrijfssituatie (30 maal per jaar, zie vergunningvoorschrift 4.3) aangemerkt als 'lawaaidagen'. Deze afwijkingen zien echter op de verruimde openstelling van het park, massale niet-luidruchtige evenementen of de start/stopdagen van luidruchtige evenementen. Voor die activiteiten zijn in vergunningvoorschrift 4.4. voor het beoordelingspunt 'recreatiewoning Boschberg' grenswaarden gesteld die onder de richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde van de Handreiking liggen. Van een (ongemotiveerde) uitbreiding van lawaaidagen is geen sprake.
Het betoog faalt.
11. De Boschberg betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college van burgemeester en wethouders op het beoordelingspunt 'recreatiewoning Boschberg' voor de avond- en nachtperiode een rekenpositie van 5 m boven het maaiveld had moeten hanteren in plaats van 1,5 m omdat een aantal recreatiewoningen slaapkamers op de eerste verdieping heeft.
11.1. Voor zover dit betoog betrekking heeft op de geluidgrenswaarden die gelden voor de representatieve bedrijfssituatie en de regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie, overweegt de Afdeling het volgende.
De in de vergunningvoorschriften 4.1 en 4.4 opgenomen geluidgrenswaarden voor het beoordelingspunt 'recreatiewoning Boschberg' zijn gerelateerd aan een rekenhoogte van 1.5 m. Het college van burgemeester en wethouders heeft berekend dat bij een rekenhoogte van 5 m het invallend geluid ongeveer 2 dB(A) meer bedraagt dan bij een rekenhoogte van 1.5 m. Dit verschil in geluidimmissie komt de Afdeling niet onaannemelijk voor. Hiervan uitgaande zou het hanteren van een rekenhoogte van 5 m niet leiden tot een overschrijding van de in de Handreiking opgenomen richtwaarde van 45 dB(A) etmaalwaarde. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze geluidgrenswaarden in combinatie met het hanteren van een rekenhoogte van 1.5 m in redelijkheid niet toereikend kunnen worden geacht.
Het betoog faalt in zoverre.
11.2. De in de vergunningvoorschriften 4.8, 4.12 en 4.16 opgenomen geluidgrenswaarden voor de incidentele bedrijfssituaties zijn voor het beoordelingspunt 'recreatiewoning Boschberg' eveneens gerelateerd aan een rekenhoogte van 1.5 m. Daarnaast zijn in de vergunningvoorschriften 4.9, 4.10, 4.13, 4.14 en 4.17 waarden opgenomen die gelden op een hoogte van 5 m, zodat de recreatiewoningen ook op die hoogte worden beschermd. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de in de voorschriften 4.8, 4.12 en 4.16 opgenomen geluidgrenswaarden in redelijkheid niet toereikend zijn te achten vanwege de daaraan verbonden meethoogte van 1.5 m.
Het betoog faalt ook op dit punt.
12. De Boschberg betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college van burgemeester en wethouders bij de beoordeling van de geluidniveaus ten onrechte de nota Evenementen heeft gehanteerd. De nota is bedoeld voor incidentele evenementen die onder een algemene plaatselijke verordening (hierna: APV) vallen. Het college had ook voor de incidentele bedrijfssituaties de Handreiking en de Handleiding meten en rekenen industrielawaai moeten hanteren. In ieder geval had het college moeten toetsen aan de normen uit de ISO-Recommendation R-1996 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, aldus De Boschberg.
12.1. In paragraaf 5.3 van de Handreiking is geen toetsingskader opgenomen voor de beoordeling van de geluidemissie bij incidentele bedrijfssituaties (12-dagen criterium). Het bevoegd gezag staat het in zoverre dan ook vrij te bepalen met behulp van welk toetsingskader die beoordeling plaatsvindt.
Het college van burgemeester en wethouders heeft de geluidemissie van de evenementen of festiviteiten die behoren tot de incidentele bedrijfssituaties beoordeeld aan de hand van de nota Evenementen. De in de vergunning opgenomen geluidgrenswaarden voor de incidentele bedrijfssituaties zijn daar ook op gebaseerd.
In hoofdstuk 1 van de nota Evenementen is vermeld dat deze ziet op de grotere luidruchtige evenementen: activiteiten met een duur van een of enkele dagen, met een grote publieke belangstelling en een geluidproductie die tot (ver) buiten het terrein van het evenement hoorbaar is. Blijkens hoofdstuk 3 is bij de kwalificatie van de mate van hinder mede de ISO-Recomandation R-1996 betrokken. In dit hoofdstuk is mede op basis van die kwalificatie een toetsingskader opgenomen voor de beoordeling van het geluid vanwege de grootschalige evenementen. Dat de nota Evenementen mogelijk aanvankelijk is bedoeld voor evenementen die krachtens een APV vergunningplichtig zijn, maakt niet dat dit toetsingskader niet zou kunnen worden toegepast bij vergelijkbare activiteiten die krachtens de Wabo worden vergund. Vergelijk de uitspraak van 21 december 2007 in zaak nr. 200702987/1, waarin in gelijke zin is geoordeeld ten aanzien van een beroep tegen een Wet milieubeheer-vergunning voor een driedaags muziekfestival en een popconcert op het terrein van het motorcircuit te Assen.
Gelet op het vorenstaande en op de aard van de als incidentele bedrijfssituaties vergunde evenementen of festiviteiten, acht de Afdeling het hanteren van de Nota evenementen bij de beoordeling van de geluidemissie van deze evenementen of festiviteiten niet in strijd met het recht. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen. Voor een separate toetsing aan de normen van de ISO-Recommendation R-1996, welke normen al zijn betrokken bij het opstellen van het toetsingskader van de nota Evenementen, behoefde het college geen aanleiding te zien.
Het betoog faalt.
13. De Boschberg betoogt dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat het college van burgemeester en wethouders voor de regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie een toeslag voor muziek van 10 dB(A) heeft toegepast op de berekende en gemeten geluidniveaus. Volgens De Boschberg heeft het college juist geen toeslag toegepast. Dit ten onrechte, omdat het muziekgeluid vanwege shows en dergelijke op het bungalowpark "De Boschberg" vaak duidelijk hoorbaar is, aldus De Boschberg.
Verder stelt De Boschberg dat ook in de incidentele bedrijfssituaties een toeslag voor muziek van 10 dB(A) had moeten worden toegepast.
13.1. Vergunningvoorschrift 4.19 bepaalt dat de beoordeling of berekening van de in de voorschriften vastgestelde geluidniveaus moet geschieden overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai", uitgave 1999 (hierna: de Handleiding). Ook de beoordeling van de meetresultaten moet ingevolge dit voorschrift overeenkomstig de Handleiding plaatsvinden.
Op grond van vergunningvoorschrift 4.20 wordt in afwijking van voorschrift 4.19 op de geluidbelastingen in de incidentele bedrijfssituaties geen toeslag voor muziekgeluid toegepast.
13.2. De rechtbank heeft overwogen dat het college van burgemeester en wethouders voor de representatieve bedrijfssituaties en de regelmatige afwijkingen daarvan een toeslag van 10 dB(A) heeft toegepast. Uit de considerans van de vergunning (p. 48) blijkt echter dat het college die toeslag bij de beoordeling van de aanvraag niet in aanmerking heeft genomen, omdat het geluid op beoordelingspunt 'recreatiewoning De Boschberg' niet hoorbaar is. Het betoog is in zoverre terecht voorgedragen. Het leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank om de hiernavolgende reden.
13.3. In paragraaf 2.3 van de Handleiding staat dat bij het verlenen van vergunningen en handhaving van geluidvoorschriften rekening moet worden gehouden met bijzondere geluiden die vanwege hun karakter als extra hinderlijk worden beschouwd. Als sprake is van muziekgeluid dient op het gemeten of berekende langtijdgemiddeld deelgeluidsniveau vanwege de gehele inrichting een toeslag van 10 dB(A) in rekening te worden gebracht. Als criterium voor het toekennen van die toeslag geldt dat het muziekkarakter duidelijk hoorbaar is op het beoordelingspunt, aldus de Handleiding.
Volgens het bij de vergunningaanvraag gevoegde akoestisch rapport van Peutz van 30 mei 2011 is bij de regelmatige afwijkingen van de representatieve bedrijfssituatie muziekgeluid bij geen enkel beoordelingspunt herkenbaar. Gelet hierop behoefde het college van burgemeester en wethouders bij het stellen van de geluidgrenswaarden voor de regelmatige afwijkingen geen rekening te houden met een toeslag van 10 dB(A). Dit laat onverlet dat indien bij controlemetingen blijkt dat muziek duidelijk hoorbaar is, bij de toetsing van de meetresultaten aan de geluidgrenswaarden wel een toeslag van 10 dB(A) moet worden berekend. Dit betreft echter de handhaving van de vergunning, hetgeen in deze procedure niet aan de orde is.
13.4. Ten aanzien van de incidentele bedrijfssituaties overweegt de Afdeling dat de nota Evenementen niet voorziet in een toeslag van 10 dB(A) voor muziek. De nota Evenementen is volledig toegespitst op evenementen met een hoge mate van geluidhinder en heeft als uitgangspunt of sprake is van onduldbare geluidhinder. De mate van hinder van het (muziek)geluid is reeds verdisconteerd in de in de nota aanbevolen geluidgrenswaarden.
De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders bij het opstellen van de geluidvoorschriften voor de incidentele bedrijfssituaties terecht geen rekening heeft gehouden met een toeslag voor muziek.
Het betoog faalt ook in zoverre.
14. De Boschberg betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de gestelde geluidgrenswaarden voor meerdaagse dancefestivals met 1 tot 3 dB(A) zijn verhoogd ten opzichte van de in 1999 verleende milieuvergunning. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze verhoging niet gemotiveerd. Evenmin heeft het beoordeeld of geluidbeperkende maatregelen kunnen worden genomen om die verhoging ongedaan te maken, aldus De Boschberg.
Het college betwist dat de geluidgrenswaarden voor dancefestivals voor het beoordelingspunt 'recreatiewoning Boschberg' hoger zijn dan die van de vergunning van 1999.
14.1. In vergunningvoorschrift 4.12 zijn voor het beoordelingspunt 'recreatiewoning Boschberg' geluidgrenswaarden opgenomen van 58, 58, 40 en 29 dB(A) voor vier verschillende etmaalperioden gedurende dancefestivals. Deze waarden zijn lager dan de in de nota Evenementen aanbevolen waarden. Reeds hierom heeft het college deze grenswaarden in redelijkheid toereikend kunnen achten ter beperking van geluidhinder. Dat de geluidgrenswaarden op dit of andere beoordelingspunten volgens De Boschberg hoger zijn dan de waarden in de eerder verleende vergunning
- wat hiervan ook zij - is in dit verband niet relevant.
Het betoog faalt.
Conclusie
15. Het hoger beroep van De Boschberg is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover door De Boschberg aangevallen, moet worden bevestigd.
16. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van De Boschberg bestaat geen aanleiding.
Het hoger beroep van [appellant sub 1]
17. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk verklaard omdat zij geen belanghebbende is bij het besluit van 11 november 2014. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat weliswaar aannemelijk is dat bij muziek- en dance-evenementen bastonen bij de woning van [appellant sub 1] te horen zijn, maar dat, gezien de grote afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en de inrichting, onvoldoende vaststaat dat [appellant sub 1], naar objectieve maatstaven gemeten, als gevolg van de vergunning hinder van enige betekenis zal ondervinden. [appellant sub 1] wordt dan ook niet rechtstreeks geraakt in een objectief en persoonlijk belang, aldus de rechtbank.
18. [appellant sub 1] betoogt dat zij wel belanghebbende is. Zij stelt hinder te ondervinden van de lage tonen van grootschalige muziek- en dancefestivals. Het kunnen horen van het geluid is voldoende om als belanghebbende te worden aangemerkt, aldus [appellant sub 1].
18.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
18.2. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief bepaalbaar belang bij het besluit te hebben.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer neergelegd in de uitspraak van 12 februari 2014, in zaak nr. 201210530/1/A4, zijn onder meer de eigenaren en bewoners van percelen waarop milieugevolgen van de inrichting kunnen worden ondervonden, belanghebbenden bij het verlenen van een milieuomgevingsvergunning voor die inrichting. Daarbij is niet van belang in welke mate milieugevolgen kunnen worden ondervonden; zie de uitspraak van 12 september 2012 in zaak nr. 201103786/1/A4.
Ten aanzien van een evenementenvergunning voor een popfestival heeft de Afdeling in de uitspraak van 22 oktober 2014, in zaak nr. 201402260/1/A3, overwogen dat appellante geen belanghebbende is nu niet aannemelijk is dat zij, naar objectieve maatstaven gemeten, als gevolg van het popfestival hinder van enige betekenis ondervindt. Appellante wordt dan ook niet geraakt in een objectief bepaalbaar belang dat rechtstreeks bij het besluit tot vergunningverlening is betrokken.
Ten aanzien van de vaststelling van een bestemmingsplan hanteert de Afdeling in voorkomende gevallen eveneens het criterium dat, voor zover de belanghebbendheid wordt ontleend aan hinder vanwege in het bestemmingsplan toegestane activiteiten, de betrokkene aannemelijk moet maken dat hij, naar objectieve maatstaven gemeten, hinder van enige betekenis ondervindt. Zie de uitspraak van 10 december 2014 in zaak nr. 201308511/1/R4.
De Afdeling ziet uit een oogpunt van eenvormige toepassing van artikel 1:2 van de Awb in vergelijkbare situaties aanleiding om bij de bepaling van de belanghebbendheid bij milieuomgevingsvergunningen aan te sluiten bij de hierboven genoemde uitspraken van 22 oktober 2014 en 10 december 2014. Er is immers geen reden een onderscheid te maken bij de bepaling van de kring van belanghebbenden indien het gaat om de gevolgen van het verlenen van een evenementenvergunning, de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een milieuomgevingsvergunning. Dit betekent dat voor de belanghebbendheid bij een milieuomgevingsvergunning aannemelijk moet zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden. De Afdeling komt hiermee terug van de hierboven genoemde uitspraak van 12 september 2012.
18.3. [appellant sub 1] woont op ongeveer 5 km van de inrichting. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij, naar objectieve maatstaven gemeten, als gevolg van de verleende vergunning hinder van enige betekenis ondervindt. De omstandigheid dat lage tonen mogelijk hoorbaar zijn is daarvoor onvoldoende. [appellant sub 1] wordt dan ook niet geraakt in een objectief bepaalbaar belang dat rechtstreeks bij het besluit tot vergunningverlening is betrokken. Gelet hierop is [appellant sub 1] geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 1] daarom terecht en op juiste gronden niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog faalt.
19. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover door [appellant sub 1] aangevallen, moet worden bevestigd.
20. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2016
190-811.