Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:27
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:27
Datum uitspraak: 15-03-2016
Datum publicatie: 15-03-2016
Zaaknummer(s): 2015-217
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts dat zij de patient niet serieus heeft genomen, in een levensbedreigende situatie niet heeft geholpen en onbeschoft was aan de telefoon. Klaagster belt de arts en spreekt met de assistente over de toestand van haar man (terminaal hartfalen, sinds twee dagen aangesloten op morfinepomp, angstig, spraak- en slikproblemen, verzoek om visite arts). De arts heeft teruggebeld en heeft zonder vragen te stellen aan klaagster en zonder in te gaan op de door klaagster geschetste klachten, enkel afgaand op de notitie van de assistente, geconcludeerd tot morfineverwardheid. College acht telefoongesprek daarom onder de maat en verklaart de klacht op dit punt gegrond. Bovendien was zeker anderhalf uur verstreken voordat arts klaagster had teruggebeld. Of er sprake was van onbeschoftheid kan het college niet beoordelen, omdat partijen van mening verschillen over hetgeen is gezegd. Waarschuwing.
-------------------
Datum uitspraak: 15 maart 2016
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, huisarts,
destijds werkzaam te B,
verweerster,
gemachtigde: mr. E.P. Haverkate, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift ontvangen op 1 september 2015
- de brief met bijlagen van klaagster d.d. 11 september 2015
- de brief van verweerster d.d. 15 september 2015
- de brief van klaagster d.d. 19 september 2015
- het verweerschrift
- de repliek
- de dupliek met bijlage.
1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
1.2 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 19 januari 2016. De partijen, verweerster bijgestaan door mr. S.J. Berkhof als vervangster van mr. Haverkate voornoemd, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
2. De feiten
2.1 Klaagster is de echtgenote van D (hierna: de patient), geboren in 1957 en overleden op in 2015.
2.2 Op 23 juli 2015 is de patient uit het ziekenhuis thuisgekomen met de diagnose terminaal hartfalen.
2.3 Op 3 augustus 2015 ging de eigen huisarts met vakantie, verweerster was zijn waarneemster. Op deze datum heeft een kennismakingsgesprek plaatsgehad tussen klaagster, de patient en verweerster. Eveneens op 3 augustus 2015 is de patient aangesloten op een morfinepomp.
2.4 Op 5 augustus 2015 zijn bij de patient klachten opgekomen tijdens het wassen door de thuiszorg. De medewerkster van thuiszorg heeft daarop contact opgenomen met E om na te vragen of deze klachten veroorzaakt konden worden door het morfinegebruik. E adviseerde de thuiszorgmedewerkster contact op te nemen met de huisarts.
De thuiszorgmedewerkster heeft daarop telefonisch contact opgenomen met de praktijk waarin verweerster waarnam en heeft gesproken met de assistente. Van dit gesprek heeft de assistente de volgende notitie gemaakt:
"D spreken gaat moeilijk
06-04-57 slikken
wil graag visite. is erg angstig"
2.5 Enige tijd later heeft verweerster van de assistente voornoemde notitie ontvangen en heeft zij klaagster teruggebeld. In dit telefoongesprek heeft verweerster verteld dat zij denkt dat de verwardheid bij de patient komt door het morfinegebruik. Desgevraagd door klaagster heeft verweerster geantwoord dat zij geen visite bij de patient zal afleggen.
3. De klacht
Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat zij:
1) de klacht van de patient niet serieus heeft genomen,
2) iemand in een eventueel levensbedreigende situatie niet heeft geholpen,
3) klaagster aan de telefoon onbeschoft behandeld heeft.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen (deels) bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Het College zal de klachtonderdelen een en twee gezamenlijk behandelen.
Ter zitting heeft verweerster verklaard tijdens het telefoongesprek met klaagster niet diep te hebben doorgevraagd naar de klachten van de patient. Verweerster is afgegaan op de informatie van de assistente, hetgeen op haar overkwam en door haar geinterpreteerd is als morfineverwardheid. Dit heeft zij tijdens het telefoongesprek aan klaagster medegedeeld. Verweerster heeft tevens verklaard dat zij denkt dat zij niet is ingegaan op de informatie die klaagster haar gaf tijdens het telefoongesprek.
Tussen partijen is vervolgens niet in geschil dat het telefoongesprek niet soepel is verlopen en dat verweerster desgevraagd te kennen heeft gegeven dat zij niet langs zou komen.
Naar het oordeel van het College is (de inhoud van) het telefoongesprek onder de maat geweest. Verweerster heeft (vrijwel) niets uitgevraagd over de klachten van de patient en zij is niet ingegaan op de door klaagster geschetste klachten. Daaruit volgt dat zij enkel is afgegaan op de notitie van de assistente; hieraan heeft verweerster een beeld gekoppeld en zij heeft niet nagedacht over andere oorzaken van de klachten bij de patient. In zoverre zijn deze klachtonderdelen aldus gegrond.
Verweerster heeft de keuze gemaakt geen visite af te leggen bij de patient. Het niet afleggen van een visite is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het had echter - mede gelet op de situatie van de patient: terminaal hartfalen, sinds twee dagen aangesloten op een morfinepomp en angstig - de voorkeur verdiend wel een visite af te leggen. Ter zitting heeft verweerster ook verklaard zich thans beter te realiseren dat los van eventuele medische noodzaak begeleiding in een dergelijk proces ook een belangrijk onderdeel van haar taak is.
5.2 Het derde klachtonderdeel ziet op de bejegening tijdens het telefoongesprek. Klaagster en verweerster verschillen van mening over hetgeen exact gezegd is, maar het College kan niet uitmaken wie van beiden daarin gelijk heeft, omdat aan het woord van de een niet meer geloof gehecht kan worden dan aan het woord van de ander. Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van de klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College hier dus niet vaststellen.
5.3 Over de gang van zaken rondom het telefoongesprek merkt het College nog het volgende op. Uit de schriftelijk stukken en de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat tussen het telefoongesprek dat de medewerkster van de thuiszorg voerde met de assistente van verweerster en het telefoongesprek tussen verweerster en klaagster geruime tijd is verstreken. Volgens verweerster anderhalf uur, volgens klaagster tweeeneenhalf uur. Het College kan niet uitmaken wie van beide partijen hierin gelijk heeft, maar zelfs als wordt uitgegaan van het betoog van verweerster (anderhalf uur) is dit een te lange tijd.
5.4 De conclusie die volgt uit overweging 5.1 is dat verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van de patient behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook gegrond.
5.5 Het College acht het opleggen van een waarschuwing als zakelijke terechtwijzing passend en voldoende. Daarbij neemt het College in aanmerking dat verweerster er blijk van heeft gegeven lering te hebben getrokken uit deze zaak. Zo heeft verweerster andere instructies gegeven aan haar assistentes; wordt iedere patient die is aangesloten op een morfinepomp en belt direct met haar doorverbonden. Ook heeft verweerster verklaard dat zij zich beter bewust is van het belang van de begeleiding.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
verklaart de klacht gegrond,
legt op de maatregel van waarschuwing.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. R.P. Wijne, lid-jurist, dr. R.W. Koster, dr. B. van Ek, dr. J.P. van der Sluijs leden-artsen, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2016.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.