Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZCTG:2016:112
ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:112
Datum uitspraak: 10-03-2016
Datum publicatie: 10-03-2016
Zaaknummer(s): C2015.224
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen orthopeed. De klacht heeft betrekking op een deskundigenbericht dat door verweerder op verzoek van de rechtbank in het kader van een civiele procedure tussen klaagster en een ziekenhuis is uitgebracht. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het beroep van klaagster wordt verworpen.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.224 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., orthopeed, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. E.P. Haverkate, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft een klacht ingediend die na doorzending door het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven is ontvangen op 25 september 2014 tegen C. - hierna de arts. Bij beslissing van 25 mei 2015, onder nummer 14195, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van beide partijen nog nadere correspondentie ontvangen.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 2 februari 2016, waar zijn verschenen klaagster en de arts, bijgestaan door mr. Haverkate voornoemd.
Zowel klaagster als de arts en zijn gemachtigde hebben hun respectieve standpunten ter zitting nader toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
"2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
De rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) heeft verweerder verzocht een deskundigenbericht uit te brengen in het kader van een civiele procedure tussen klaagster en de E. Ziekenhuis met daarin onder andere de vraagstelling of er op verweerders vakgebied sprake is geweest van verwijtbaar handelen.
Verweerder heeft een uitgebreide anamnese bij klaagster afgenomen over de duur en het beloop van haar klachten en de gang van zaken rondom de ingreep van haar
M. Quervain aan de rechterzijde op 28 april 2006. Daarnaast heeft verweerder klaagster lichamelijk onderzocht. Tevens heeft verweerder de schriftelijke stukken die in de civiele procedure zijn ingebracht bestudeerd en gebruikt voor zijn rapportage. Verweerder is zijn rapportage geeindigd met een beschouwing en conclusie van de casus onderbouwd met meerdere literatuurverwijzingen.
Verweerder heeft in augustus 2011 een concept-rapport naar klaagster gezonden met daarbij een registratie formulier inzake het inzage- en blokkeringsrecht. Klaagster heeft dit formulier op 29 augustus 2011 ondertekend en daarbij aangegeven geen gebruik te maken van haar recht tot het blokkeren van deze uit te brengen rapportage. Wel heeft klaagster nog een reactie gegeven op het concept-rapport, evenals de medisch adviseurs van beide partijen. Verweerder heeft deze reacties verwerkt in zijn definitieve rapport en heeft dit rapport in januari 2012 aan de rechtbank aangeboden.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster verwijt verweerder dat hij twee aspecten die van belang zijn voor de civiele procedure ten onrechte buiten het deskundigenbericht heeft gehouden.
Verweerder heeft tijdens de (mondelinge) anamnese bij klaagster aangegeven dat het "te vroeg bijkomen" uit de narcose de fout van een anesthesioloog was en dat deze te voorkomen was geweest omdat hij dit op zijn monitor had kunnen zien. Verweerder heeft dit niet opgenomen in zijn rapport.
Daarnaast verwijt klaagster verweerder dat hij gezegd heeft dat de diabetes mellitus waar klaagster aan lijdt niet de oorzaak kan zijn van het opgelopen letsel omdat klaagster nog geen vijf jaar gediagnosticeerd was met diabetes mellitus. Ook hiervan is niets terug te vinden in de rapportage.
Bij repliek heeft klaagster haar klacht uitgebreid en verwijt zij verweerder slechts een kopie van de eerste rapportage te hebben gemaakt en dat klaagster hier 500 euro extra voor heeft moeten betalen. Als laatste verwijt klaagster verweerder dat het deskundigenbericht zonder goedkeuring van klaagster naar de rechtbank is gestuurd.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft geen verklaring afgelegd zoals klaagster dat stelt. Wel heeft hij in algemene zin opgemerkt dat het vreemd is dat iemand plotseling bijkomt uit narcose omdat een anesthesioloog of anesthesie-assistent dit over het algemeen kan zien aankomen op zijn monitor.
Bij de vraagstelling van de rechtbank is aan verweerder geen vraag gesteld om een uitspraak te doen over het "te vroeg bijkomen uit de anesthesie". Verweerder zou hier ook nooit een uitspraak over (kunnen) doen omdat hij hier als orthopedisch chirurg geen expertise in heeft. Uit een brief van de advocaat van het ziekenhuis blijkt ook dat de bewuste ingreep van 28 april 2006 bij klaagster onder lokale anesthesie is uitgevoerd, dus dat van "te vroeg bijkomen uit de anesthesie" helemaal geen sprake kan zijn.
Ten aanzien van de klacht met betrekking tot de diabetes mellitus van klaagster kan verweerder klaagster niet volgen in haar klacht. Verweerder kan zich het gesprek niet meer woordelijk herinneren maar hij acht het heel waarschijnlijk dat hij een opmerking heeft gemaakt over het feit dat hij het onwaarschijnlijk vond dat diabetische polyneuropathie een oorzaak was van de klachten van klaagster omdat klaagster nog niet zo lang gediagnosticeerd was met diabetes mellitus en er dus over het algemeen nog geen sprake zou kunnen zijn van diabetische polyneuropathie omdat het veelal jaren duurt voordat deze klachten zich openbaren. Overigens had verweerder zelf diabetische polyneuropathie helemaal niet in zijn differentiaal diagnose staan als oorzaak voor het ontstaan van de klachten van klaagster en is hier daarom ook niet op ingegaan in zijn rapportage.
Verweerder stelt dat hij vooraf afspraken heeft gemaakt met de rechtbank over zijn honorarium en dat het door hem vooraf opgestelde voorschot niet voldoende was gezien de uitgebreidheid van het dossier waarover verweerder zich een mening moest vormen. Daarom heeft verweerder aan de rechtbank een uitbreiding van zijn honorarium van 500 euro verzocht.
Ook in de klacht ten aanzien van een "kopie" van het rapport kan verweerder klaagster niet volgen. Verweerder heeft een concept-rapport gemaakt, waarop zowel klaagster als de medisch adviseurs van beide partijen inhoudelijk hebben gereageerd. Verweerder heeft deze reacties verwerkt in zijn rapportage en daarna het definitieve rapport naar de rechtbank gezonden.
Klaagster heeft het formulier inzake het inzage- en blokkeringsrecht op 29 augustus 2011 ondertekend en daarmee toestemming gegeven om het rapport naar de rechtbank te sturen.
5. De overwegingen van het college
Het college volgt verweerder in zijn stelling dat hij geen uitspraken kan en mag doen ten aanzien van het "te vroeg bijkomen uit de anesthesie". Niet alleen was dit geen vraag die door de rechtbank aan hem was gesteld, maar dit behoort ook niet tot de expertise van verweerder als orthopedisch chirurg. Het college is van oordeel dat verweerder de hieromtrent door klaagster in de anamnese gedane uitspraken zorgvuldig in zijn rapport heeft weergegeven en er blijk van heeft gegeven de grenzen van zijn rapportage en eigen expertise in acht te nemen door hier geen medisch-inhoudelijke uitspraak over te doen.
Het college is verder van oordeel dat verweerder, gezien de door hem aangehaalde literatuur, niet ten onrechte de diagnose diabetes mellitus heeft verworpen als oorzaak van de klachten van klaagster en daarom deze diagnose niet verder uitgediept heeft in zijn rapportage.
Het bedrag van 500 euro komt, in eerste instantie, voor rekening van de rechtbank die verweerder als deskundige heeft benoemd en niet voor rekening van klaagster. Voorts overweegt het college dat het in de eerste plaats aan de rechtbank is om de redelijkheid van deze declaratie te beoordelen en niet aan het college. Overigens komt de declaratie het college bepaald niet excessief voor. Voor zover klaagster wil betogen dat verweerder dit bedrag heeft berekend voor het maken van een kopie, mist dit betoog feitelijke grond. Ten slotte is komen vast te staan, zo blijkt uit de stukken, dat klaagster, na uitgebreide schriftelijke uitleg van verweerder, schriftelijk en uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van haar blokkeringsrecht zodat verweerder het rapport in januari 2012 met toestemming van klaagster naar de rechtbank heeft gezonden.
Op grond van het voorgaande wordt de klacht afgewezen als kennelijk ongegrond."
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert - impliciet - tot gegrondverklaring van het beroep.
4.2 De arts voert hiertegen verweer en concludeert - impliciet - tot verwerping van
het beroep.
4.3 Op grond van het schriftelijk en mondeling debat ter terechtzitting in hoger beroep over het klachtonderdeel dat betrekking heeft op (het te vroeg bijkomen uit) de narcose komt het Centraal Tuchtcollege tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege. Klaagster verwijt de arts in het bijzonder dat hij niet in zijn rapport heeft willen opnemen dat de anesthesist een fout heeft gemaakt. De arts heeft de door klaagster tijdens de anamnese gedane uitspraken over de (algehele) narcose correct in zijn rapport weergegeven. De arts is als orthopedisch chirurg terecht niet medisch-inhoudelijk op deze uitspraken ingegaan omdat dit buiten zijn expertise lag en ook de vraagstelling van de rechtbank daar niet op zag. Het Centraal Tuchtcollege kan zich derhalve verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de arts aldus zorgvuldig heeft gehandeld en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over.
4.4 Ook voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter,
mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. drs . R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en
dr. R.M. Bloem en dr. W.J. Rijnberg, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2016.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.