Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:102

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:102

Datum uitspraak: 08-03-2016

Datum publicatie: 08-03-2016

Zaaknummer(s): c2015.188

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts: klager was de geregistreerde partner van patiente. Patiente was als gevolg van een herseninfarct aan haar rechter zijde verlamd. Bij een aangevraagd huisbezoek heeft de huisarts de waarschijnlijkheidsdiagnose `bronchitis' gesteld en onder andere een antibioticakuur voorgeschreven. Op zeker moment is patiente met spoed opgenomen op de IC van het ziekenhuis. Aldaar bleek dat er bij haar sprake was van een bloedvergiftiging door infectie (sepsis), gecombineerd met bloedarmoede en hoge bloeddruk. Daarbij was sprake van een moeilijke ademhaling. Patiente is kort daarop in het ziekenhuis overleden. Klager verwijt de aangeklaagde huisarts, zakelijk weergegeven, dat hij niet adequaat heeft gehandeld tijdens het huisbezoek. De huisarts had tijdens dat bewuste huisbezoek geen antibiotica mogen voorschrijven voor de klachten die patiente had. Zijn handelen (en de latere fout van de waarnemer) heeft geleid tot verergering van de klachten van patiente en uiteindelijk tot haar overlijden. Klager is van mening dat als de huisarts en de waarnemer wel op de juiste wijze met de klachten van patiente waren omgegaan, zij later zou zijn overleden. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.188 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. A.L. Kuit te Rotterdam,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 13 augustus 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te

`s-Gravenhage tegen de heer C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 3 maart 2015, onder nummer 2013-186b, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.287 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 januari 2015, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. A.L. Kuit, en verweerder, bijgestaan door mr. S.J. Berkhoff-Muntinga. Beide partijen hebben hun standpunten ten overstaan van Centraal Tuchtcollege toegelicht, evenals hun gemachtigden.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

2.1 Klager was de geregistreerde partner van wijlen mevrouw D., geboren op 17 mei 1944 (hierna: patiente).

2.2 In oktober 2005 was patiente als gevolg van een herseninfarct opgenomen in het E.. Door dat infarct was patiente aan haar rechter zijde verlamd geraakt, waarna zij op poliklinische basis tot medio 2006 revalidatiebehandelingen heeft ondergaan.

2.3 Op 12 december 2006 heeft verweerder (in die tijd huisarts van patiente) een huisbezoek bij patiente afgelegd. Verweerder heeft aan patiente onder andere een antibioticakuur voorgeschreven.

2.4 Van 15 december 2006 tot en met 2 januari 2007 was de praktijk van verweerder vanwege vakantie gesloten.

2.5 Bij afwezigheid van verweerder heeft vervolgens een waarnemer (verweerder in zaak 2013-186a) op 18 december 2006 een huisbezoek bij patiente afgelegd.

2.6 In de nacht van 18 op 19 december 2006 werd patiente met spoed opgenomen op de IC van het F.-ziekenhuis. Aldaar bleek dat er bij patiente sprake was van bloedvergiftiging door infectie (sepsis), gecombineerd met bloedarmoede en hoge bloeddruk. Daarbij was er sprake van een moeilijke ademhaling.

2.7 Op 29 december 2006 is patiente in het F.-ziekenhuis overleden.

3. De klacht

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat hij niet adequaat heeft gehandeld tijdens het huisbezoek op 12 december 2006. Verweerder had tijdens dat bewuste huisbezoek geen antibiotica mogen voorschrijven voor de klachten die patiente had.

Het handelen van verweerder (en de latere fout door de waarnemer) heeft geleid tot verergering van de klachten van patiente en uiteindelijk tot haar overlijden. Klager is van mening dat als verweerder en de waarnemer wel op de juiste wijze met de klachten van patiente waren omgegaan, zij niet (al) op 29 december 2006 zou zijn overleden.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Ter zitting heeft klager nader toegelicht dat verweerder geen antibiotica had mogen voorschrijven tijdens het huisbezoek op 12 december 2006, omdat antibiotica gevaarlijk zijn en niet gewerkt hebben.

Gelet op hetgeen ter zitting is besproken alsmede gelet op het medisch dossier komt het College tot het oordeel dat de klacht dient te worden afgewezen. Het voorschrijven van antibiotica was verdedigbaar, gelet op de klachten die patiente op dat moment had. Patiente was al een paar dagen niet lekker, had griepachtige klachten, had koorts en had last van slijm en hoesten.

Verweerder heeft, na het afnemen van de anamnese, lichamelijk onderzoek verricht, waarbij hij de longen van patiente heeft beluisterd. Op basis van zijn bevindingen had hij de waarschijnlijkheidsdiagnose `bronchitis' gesteld. Dat achteraf gezien de antibiotica mogelijk niet hebben gewerkt bij patiente, kan verweerder niet worden verweten. Verweerder heeft verklaard dat bij aanhoudende of toegenomen klachten binnen 48 uur patiente opnieuw contact met verweerder moest opnemen. Vast staat dat dit niet is gebeurd. Klager heeft ter zitting verklaard dat hij in die tijd enigszins in de war was, hij kan zich in ieder geval niet herinneren dat die mededeling door verweerder is gedaan. Het College ziet echter onder deze omstandigheden geen reden om daaraan te moeten twijfelen. Het is goed mogelijk dat het destijds wel gezegd is door verweerder maar dat klager het zich na al die jaren niet meer kan herinneren.

Het ware wellicht beter geweest als verweerder tijdens het lichamelijk onderzoek van patiente ook haar bloeddruk en bloedsuiker had opgemeten. Dat verweerder dit heeft nagelaten acht het College echter niet (tuchtrechtelijk) verwijtbaar. Het College beschikt niet over aanwijzingen dat patiente op dat moment ernstig ziek op bed lag. Zo waren er op dat moment geen aanwijzingen voor een infectie/abces aan de bil van patiente, waarvan later wel sprake bleek te zijn.

5.2 Ter zitting is namens klager nog als klachtonderdeel toegevoegd dat verweerder patiente op die bewuste dag niet zelf had mogen behandelen, maar haar had moeten insturen naar het ziekenhuis. Dit klachtonderdeel wordt ook verworpen, daar niet gebleken is dat patiente toen dusdanig ziek was dat het insturen van patiente op dat moment (medisch) noodzakelijk was.

5.3 Gelet op het bovenstaande komt het College tot de conclusie dat verweerder tot de eerder genoemde waarschijnlijkheidsdiagnose kon komen en dat voorts op juiste gronden door hem beleid (o.a. voorschrijven van antibiotica) is ingesteld. De klacht zal dan ook worden afgewezen."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van klager in het beroep en subsidiair tot verwerping van het beroep.

Ontvankelijkheid van klager in het beroep

4.3 Verweerder voert aan dat het beroepschrift van klager op 14 april 2015 per fax is ingediend. Deze fax is niet onverwijld gevolgd door het nazenden van het beroepschrift per post. Eerst nadat het Centraal Tuchtcollege daarom heeft verzocht heeft klager het beroepschrift op 29 april 2015 per post nagezonden. Dat is niet onverwijld zoals bepaald in de Wet Beroepen op de individuele gezondheidszorg, aldus verweerder. Hierdoor kan de datum van de fax niet als tijdstip van ontvangst van het hoger beroep worden gezien. Als datum van het instellen van het hoger beroep dient de dag van indiening van het beroepschrift per post te worden gezien, te weten 29 april 2015. Deze datum valt buiten de beroepstermijn en daarom is klager niet-ontvankelijk in het beroep.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat het beroepschrift per fax van

14 april 2015 is ingediend. Het oorspronkelijke beroepschrift, gedateerd 29 april 2015, is per post nagezonden en op 1 mei 2015 ontvangen door het Centraal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat klager nadat om toezending van het oorspronkelijke beroepschrift was verzocht, dit binnen de termijn van orde als bedoeld in artikel 1 lid e van het Reglement van het Centraal Tuchtcollege heeft ingediend. Dit betekent dat 14 april 2015 als dag van indiening heeft te gelden en dat het beroepschrift binnen de beroepstermijn is ingediend. Klager is ontvankelijk in het beroep.

De klacht

4.5 Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met hetgeen het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen en beslist en neemt deze beslissing over. Ook naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is het door verweerder ingezette beleid verdedigbaar. Verweerder heeft op 12 december 2006 een huisbezoek bij patiente afgelegd. Na anamnese en lichamelijk onderzoek kwam hij tot de conclusie dat bij patiente sprake was van een luchtweginfectie (bronchitis). Hiervoor heeft hij haar medicatie voorgeschreven, waaronder een antibioticakuur. Hiervan valt hem geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. R.A. van der Pol en mr. M. Wigleven, leden-juristen en drs. M. van Bergeijk en dr. B.P.M. Schweitzer, leden- beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

8 maart 2016. Voorzitter W.G. Secretaris W.G.