Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZCTG:2016:100
ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:100
Datum uitspraak: 08-03-2016
Datum publicatie: 08-03-2016
Zaaknummer(s): c2015.158
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Betreft klacht tegen SEH-arts. Na van achteren door een auto te zijn aangereden, is klager in verband met verwondingen op de afdeling Spoed Eisende Hulp (SEH) van een ziekenhuis gezien door een SEH-arts. Klager verwijt de aangeklaagde SEH-arts stemmingmakerij en onjuiste verslaglegging in het medische dossier. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.158 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., arts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. L. Beij verbonden aan VvAA Rechtsbijstand.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 17 februari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van
17 februari 2015, onder nummer 2014-025a heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.
Verweerder heeft geen verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A. / D. (C2015.159) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 januari 2016, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door de heer E. en de heer F., en verweerder, bijgestaan door mr. Beij voornoemd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
"2. De Feiten
Klager is in verband met verwondingen op 16 april 2013 op de afdeling spoedeisende hulp (SEH) van het G.-Gasthuis te B. gezien. In de verpleegkundige anamnese staat onder meer vermeld dat klager met opzet van achteren is aangereden en dat er een flinke ster in de voorruit was. Verweerder was de dienstdoende SEH-arts en heeft van de behandeling aantekeningen in het dossier van klager gemaakt. In de anamnese is onder meer opgenomen dat klager van achteren is aangereden, terwijl in de brief aan de huisarts is vermeld dat klager (volgens omstanders bewust) van achteren is aangereden, met een onduidelijke snelheid, mogelijk ongeveer 30-40 km/hr. Verder vermeldt het medisch dossier onderzoeksbevindingen, de behandeling en het beleid.
3. De klacht
Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven: `stemmingmakerij en onjuiste verslaglegging in het medisch dossier'.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Klager heeft zich beklaagd over een aantal aantekeningen in de verslaglegging naar aanleiding van zijn behandeling in het ziekenhuis op 16 april 2013.
5.2 Klager heeft bezwaar tegen de term aanrijding omdat er in zijn visie sprake was van een aanslag op zijn leven. Het College merkt op dat de anamnese slechts het verhaal betreft zoals dit aan de arts is verteld, terwijl het niet aan een arts is om een kwalificatie te geven van het ongeval dat heeft plaatsgevonden (zoals een aanslag). De omschrijving `van achteren aangereden' is een neutrale aanduiding voor hetgeen klager is overkomen.
5.3 Klager heeft bezwaar tegen het opnemen van gegevens over de vermoedelijke snelheid en de schade aan de voorruit. Het College merkt op dat de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden (zoals snelheid op het moment van de aanrijding) van belang zijn voor de beoordeling en behandeling van het letsel. De informatie die verweerder had verkregen over de mogelijke snelheid van het betrokken voertuig en de schade aan de voorruit en die hij en de verpleegkundige in het dossier hadden vermeld, zijn bovendien op verzoek van klager hieruit verwijderd.
5.4 Klager verwijt verweerder voorts dat er discrepantie bestaat tussen de lichamelijke klachten die hij na de aanrijding presenteerde en de bevindingen van verweerder tijdens het lichamelijk onderzoek. Het College is van oordeel dat verweerder van die discrepantie geen verwijt kan worden gemaakt. Verweerder heeft lichamelijk onderzoek gedaan en beeldvormend onderzoek laten verrichten conform daarvoor geldende standaarden. De resultaten hiervan heeft verweerder genoteerd. Dit alles acht het College juist.
5.5 Klager verwijt verweerder dat achter het kopje `behandeling' staat vermeld "adequate pijnstilling". Het College merkt op dat uit de aantekening "adequate pijnstilling (alhier vind pt pijnstilling niet noodzakelijk)", blijkt dat klager tijdens zijn bezoek aan de SEH wel pijnstilling is aangeraden maar dat hem dit op zijn verzoek niet is toegediend. Deze aantekening komt overeen met hetgeen klager naar voren heeft gebracht.
5.6 Het is het College op geen enkele wijze gebleken dat verweerder zich aan verdachtmakingen of stemmingmakerij jegens klager schuldig heeft gemaakt.
Om bovenstaande redenen treft de klacht geen doel en zal deze zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen".
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van de klacht.
4.2 Verweerder heeft ter zitting in beroep verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van de stukken en hetgeen door partijen over en weer ter zitting in hoger beroep nog naar voren is gebracht - een en ander voor zover relevant in het kader van de voorliggende klacht en de tuchtrechtelijke beoordeling van de individuele gezondheidszorg - tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt datgene wat het Regionaal Tuchtcollege in de overwegingen 5.2 tot en met 5.6 heeft overwogen hier over. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld ter zake van de verslaglegging, klagers medische behandeling of de door klager gestelde verdachtmakingen en de stemmingmakerij. Het Centraal Tuchtcollege heeft geen aanwijzingen dat verweerder klager niet die zorg heeft geboden waartoe hij gehouden was. Dat klager de aangeboden pijnstilling heeft afgewezen kan verweerder niet worden tegengeworpen. Anders dan klager in beroep heeft opgeworpen is het Centraal Tuchtcollege uit het door verweerder opgestelde medisch verslag d.d.
16 april 2013 niet gebleken van verdachtmakingen of stemmingmakerij of anderszins (moedwillig) onzorgvuldige verslaglegging.
4.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht op goede gronden ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr.W.P.C.M. Bruinsma en mr.R. Veldhuisen, leden-juristen en dr. G.J. Clevers en dr. R.T. Ottow, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 maart 2016.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.