Uitspraak 201504484/1/A1

Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek

Proceduresoort: Hoger beroep

Rechtsgebied: Algemene kamer - Hoger Beroep - Bouwen

ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:632

201504484/1/A1.

Datum uitspraak: 9 maart 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Oldebroek, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 april 2015 in zaken nrs. 15/355 en 15/1645 in het geding tussen:

onder meer [appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oldebroek.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2014 heeft het college aan Onderlinge Uitvaartzorg Noord Veluwe een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van het uitvaartcentrum op het perceel Van Sytzamalaan 38 te Oldebroek (hierna: het perceel).

Bij besluit van 23 december 2014 heeft het college het door onder meer [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 april 2015 heeft de rechtbank het door onder meer [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 23 december 2014 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2016, waar [appellant A], bijgestaan door mr. L. Bolier, en het college, vertegenwoordigd door J.W. van Hoorn, S. Keijzer en F. Hoogenraad, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Onderlinge Uitvaartzorg Noord Veluwe, vertegenwoordigd door N. van Dorp en G. Hertsenberg.

Overwegingen

1. De verleende omgevingsvergunning ziet op het uitbreiden van het op het perceel aanwezige uitvaartcentrum ten behoeve van een berging, archief- en depotruimte, een vergaderruimte en een werkplek voor de uitvaartleider en de administratie. Het uitvaartcentrum is gelegen op de hoek van de Van Sytzamalaan en de Stouwdamsweg. De voorzijde van het uitvaartcentrum is gericht naar de Van Sytzamalaan. De uitbreiding is voorzien aan de noordoostzijde van het perceel in de richting van de Stouwdamsweg en richting het perceel [locatie], waar [appellant] woont. De uitbreiding aan de kant van het perceel van [appellant] heeft een breedte van circa 3,5 m en een lengte van 19 m. De uitbreiding is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Oldebroek Dorp 2009", omdat de uitbreiding buiten het bouwvlak is gelegen en volgens het bestemmingsplan ter plaatse uitsluitend bebouwing binnen het bouwvlak is toegestaan. Om de uitbreiding mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2DEG, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 4, aanhef en eerste lid, aanhef en onder a, van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht omgevingsvergunning verleend.

[appellant] kan zich niet met het in bezwaar gehandhaafde besluit van 17 juli 2014 verenigen. Volgens [appellant] leidt het te realiseren bouwplan tot een aantasting van het bestaande straat- en bebouwingsbeeld en wordt door de uitbreiding van het uitvaartcentrum het uitzicht vanuit zijn woning beperkt.

2. De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ruimtelijke gevolgen van de uitbreiding van het uitvaartcentrum op het perceel beperkt zijn en dat de uitbreiding van het uitvaartcentrum aansluit bij het bestaande bebouwingsbeeld. De rechtbank heeft in haar uitspraak voorts geoordeeld dat het college de parkeerbehoefte die ontstaat door de uitbreiding van het uitvaartcentrum onjuist heeft vastgesteld. Om die reden heeft de rechtbank het besluit van 23 december 2014 vernietigd en dient het college een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

3. Tussen partijen is in hoger beroep uitsluitend in geschil of het college, gelet op de ruimtelijke gevolgen van de uitbreiding van het uitvaartcentrum alsmede gelet op de belangen van [appellant], geen aanleiding heeft hoeven zien de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de ruimtelijke gevolgen van de uitbreiding voor zijn perceel beperkt zijn. Hij stelt dat het college in de belangenafweging onvoldoende heeft betrokken dat hij als gevolg van de uitbreiding van het uitvaartcentrum vanuit zijn woning minder uitzicht heeft, doordat de uitbreiding is gelegen voor de voorgevelrooilijn. Na de realisering van de uitbreiding wordt zijn uitzicht bepaald door een grote muur, aldus [appellant]. Voorts betoogt hij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich in het in bezwaar gehandhaafde besluit van 17 juli 2014 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat met de uitbreiding van het uitvaartcentrum niet van het bestaande straat- en bebouwingsbeeld wordt afgeweken. Volgens [appellant] is de motivering van het in bezwaar gehandhaafde besluit gebrekkig.

4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ruimtelijke gevolgen van de uitbreiding van het uitvaartcentrum op het perceel beperkt zijn, zodat het college daarin geen aanleiding heeft hoeven zien de omgevingsvergunning te weigeren. Het college heeft van belang kunnen achten dat tussen de woning van [appellant] en de uitbreiding van het uitvaartcentrum zich een garage, uitrit en een groenblijvende heg die loopt tot aan de Stouwdamsweg, bevinden. De te realiseren uitbreiding zal weliswaar voor een klein deel boven de heg uitsteken en zichtbaar zijn vanuit een deel van de woning van [appellant], maar dat maakt niet dat het college niet in redelijkheid de belangen die zijn gediend met het realiseren van de uitbreiding van het uitvaartcentrum zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van [appellant] bij het behoud van het uitzicht vanuit zijn woning.

De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de uitbreiding van het uitvaartcentrum aansluit bij het aangrenzende bebouwingsbeeld en het bestaande straatbeeld van de Stouwdamsweg. Ter zitting van de Afdeling is komen vast te staan dat het tegenover het uitvaartcentrum liggende hoofdgebouw op het perceel Van Sytzamalaan 25 op gelijke afstand van de Stouwdamsweg is gelegen als het uitvaartcentrum na de realisering van de uitbreiding. Anders dan [appellant] stelt dient hier te worden uitgegaan van de afstand tot de Stouwdamsweg exclusief de erker aan het hoofdgebouw op nummer 25, omdat deze niet bepalend is voor het verloop van het straatbeeld. Het college heeft de uitbreiding kunnen relateren aan het hoofdgebouw op het perceel Van Sytzamalaan 25, nu dat het tegenover gelegen gebouw betreft en het ook een hoekperceel is. Het college heeft voorts toegelicht dat niet alle bebouwing aan de Stouwdamsweg op dezelfde afstand van de weg is gelegen, zodat die variatie juist bepalend is voor het straat- en bebouwingsbeeld. Gelet hierop is de voorziene uitbreiding in lijn met het in de toelichting op het bestemmingplan bepaalde dat ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken gestreefd dient te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld. Gezien het vorenoverwogene wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat het besluit van 23 december 2014 in zoverre geen deugdelijke motivering bevat.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

w.g. Van der Spoel w.g. Van Driel

lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2016

414-789.