Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZCTG:2016:101

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:101

Datum uitspraak: 08-03-2016

Datum publicatie: 08-03-2016

Zaaknummer(s): c2015.159

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Betreft klacht tegen SEH-arts. Na van achteren door een auto te zijn aangereden, is klager in verband met verwondingen gezien op de afdeling Spoed Eisende Hulp (SEH). Vanwege aanhoudende klachten is klager negen dagen later opnieuw op de SEH gezien door verweerster, toen arts-assistent in opleiding. De klacht betreft de behandeling. Daarnaast verwijt klager de aangeklaagde SEH arts-asssistent in opleiding stemmingmakerij en onjuiste verslaglegging in het medische dossier. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.159 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

D., arts, werkzaam te C., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. L. Beij verbonden aan VvAA Rechtsbijstand.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 17 februari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen D. - hierna verweerster - een klacht ingediend. Bij beslissing van

17 februari 2015, onder nummer 2014-025b heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

Verweerster heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak A. / C. (C2015.158) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 januari 2016, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door de heer E. en de heer F., en verweerster, bijgestaan door mr. Beij voornoemd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

Klager is in verband met verwondingen op 16 april 2013 op de afdeling spoedeisende hulp (SEH) van het G.-Gasthuis te B. gezien. In verband met aanhoudende klachten is klager op 25 april 2013 door verweerster in haar toenmalige hoedanigheid van arts-assistent in opleiding op de SEH gezien. Verweerster heeft hiervan aantekeningen in het dossier van klager gemaakt. Verweerster heeft in het medisch dossier (en de brief aan de huisarts) onder meer vermeld dat klager 9 dagen eerder van achteren was aangereden door een auto die 30-40 km reed, dat klager op de kap van de auto terecht was gekomen en met zijn achterhoofd tegen de voorruit. Daarnaast heeft verweerster de aard van de klachten genoteerd, de bevindingen bij lichamelijk en (beeldvormend) onderzoek en het (behandel)beleid.

3. De klacht

Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven: `stemmingmakerij en onjuiste verslaglegging in het medisch dossier'.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Klager heeft zich beklaagd over een aantal aantekeningen in de verslag-legging naar aanleiding van zijn behandeling in het ziekenhuis op 25 april 2013.

5.2 Uit het medisch dossier blijkt dat verweerster alle klachten waarmee klager zich bij haar presenteerde serieus heeft genomen en dat zij hem uitvoerig lichamelijk heeft onderzocht. In overleg met de neuroloog heeft zij aanvullend onderzoek laten doen en daarnaast heeft zij de eerder verrichte onderzoeken nogmaals beoordeeld. Het College is van oordeel dat verweerster hierbij zorgvuldig en grondig te werk is gegaan.

5.3 De omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden (zoals waarschijnlijke snelheid van het voertuig op het moment van de aanrijding) zijn van belang voor de beoordeling en behandeling van het letsel. Van het feit dat verweerster dit in haar verslaglegging heeft opgenomen - ondanks dat klager aan het gebeurde een andere interpretatie gaf - valt haar geen verwijt te maken. Verweerster heeft verder correct gehandeld door klager erop te wijzen dat hij bij onvrede via de klachtenfunctionaris een gesprek kon aanvragen. Voorts heeft zij zich zeer welwillend en open opgesteld door ruimschoots de tijd te nemen (omstreeks een uur) om klager in een (niet tevoren aangevraagd) gesprek te woord te staan om hem uitleg te geven. Verweerster was onder deze omstandigheden niet verplicht haar verslaglegging conform de wens van klager aan te passen. Sterker nog, verweerster heeft haar eigen verantwoordelijkheid om haar bevindingen als arts deugdelijk vast te leggen. Dit heeft verweerster gedaan. Hiervan kan haar geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

5.4 Het is het College op geen enkele wijze gebleken dat verweerster zich aan verdachtmakingen of stemmingmakerij jegens klager heeft schuldig gemaakt.

Om bovenstaande redenen treft de klacht geen doel en zal deze zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen".

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van de klacht.

4.2 Verweerster heeft ter zitting in beroep verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van de stukken en hetgeen door partijen over en weer ter zitting in hoger beroep nog naar voren is gebracht - een en ander voor zover relevant in het kader van de voorliggende klacht en de tuchtrechtelijke beoordeling van de individuele gezondheidszorg - tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt datgene wat het Regionaal Tuchtcollege in de overwegingen 5.2 tot en met 5.4 heeft overwogen hier over. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld ter zake van de verslaglegging, klagers medische behandeling of de door klager gestelde verdachtmakingen en de stemmingmakerij. Het Centraal Tuchtcollege heeft geen aanwijzingen dat verweerster klager niet die zorg heeft geboden waartoe zij gehouden was. Anders dan klager ter zitting in beroep heeft opgeworpen is het Centraal Tuchtcollege uit het door verweerster opgestelde medisch verslag d.d.

25 april 2013 niet gebleken van verdachtmakingen of stemmingmakerij of anderszins (moedwillig) onzorgvuldige verslaglegging. Waar verweerster in haar verweerschriften - voor klager kennelijk onwelgevallige - nadere informatie heeft verstrekt over de inhoud van haar contacten met klager, kan haar dat niet worden tegengeworpen, nu de klacht niet de inhoud van de verweerschriften betreft maar het medisch verslag en het verweerster in het kader van deze procedure vrij staat zich te verdedigen op de manier die haar goeddunkt.

4.4 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht op goede gronden ongegrond heeft verklaard. Dit betekent dat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr.W.P.C.M. Bruinsma en mr.R. Veldhuisen, leden-juristen en dr. G.J. Clevers en dr. R.T. Ottow, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 maart 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.