Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:105

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:105

Datum uitspraak: 08-03-2016

Datum publicatie: 08-03-2016

Zaaknummer(s): c2015.287

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts:De klacht heeft betrekking op de overleden partner van klager, patiente. Aan patiente was door haar huisarts na een huisbezoek antibiotica voorgeschreven. Zes dagen na dit huisbezoek heeft verweerder, destijds huisarts, als waarnemer eerst telefonisch met patiente gesproken en vervolgens een huisbezoek afgelegd en patiente onderzocht. De nacht na dit bezoek is patiente met spoed opgenomen op de IC in verband met onder meer een sepsis. Tien dagen nadien is patiente in het ziekenhuis overleden. Klager verwijt verweerder - zakelijk weergegeven - dat hij niet adequaat heeft gehandeld tijdens het huisbezoek door na te laten de lichaamstemperatuur en de bloeddruk van patiente op te meten. Klager stelt dat dit nalaten heeft geleid tot verergering van de klachten en uiteindelijk tot het overlijden van patiente. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.287 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. A.L. Kuit te Rotterdam,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 13 augustus 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te

`s-Gravenhage tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 juni 2015, onder nummer 2013-186a, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2015.188 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 19 januari 2015, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. A.L. Kuit, en verweerder, bijgestaan door mr. S.J. Berkhoff-Muntinga. Beide partijen hebben hun standpunten ten overstaan van Centraal Tuchtcollege toegelicht, evenals hun gemachtigden.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

"2. De feiten

2.1 Klager was de geregistreerde partner van wijlen mevrouw D., geboren op 17 mei 1944 (hierna: patiente).

2.2 In oktober 2005 was patiente als gevolg van een herseninfarct opgenomen in het E.. Door dat infarct was patiente aan haar rechter zijde verlamd geraakt, waarna zij op poliklinische basis tot medio 2006 revalidatiebehandelingen heeft ondergaan.

2.3 Op 12 december 2006 heeft een huisbezoek bij patiente plaatsgevonden door haar eigen huisarts (verweerder in de op 6 januari 2015 behandelde zaak 2013-186b . Er werd toen aan patiente (onder andere) een antibioticakuur voorgeschreven.

2.4 Bij afwezigheid (vakantie) van de eigen huisarts van patiente werd in de middag van 18 december 2006 door klager telefonisch contact opgenomen met verweerder. Verweerder heeft ook telefonisch met patiente zelf gesproken. Kort daarna heeft verweerder als waarnemer bij patiente een huisbezoek afgelegd en patiente onderzocht. Klager was bij de visite aan/het onderzoek van patiente niet aanwezig.

2.5 In de nacht van 18 op 19 december 2006 werd patiente met spoed opgenomen op de IC van het F.-ziekenhuis. Aldaar bleek dat er bij patiente sprake was van bloedvergiftiging door infectie rond de perianale regio (sepsis), gecombineerd met bloedarmoede en hoge bloeddruk. Daarbij was er sprake van een moeilijke ademhaling.

2.6 Op 29 december 2006 is patiente in het F.-ziekenhuis overleden.

3. De klacht

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven, dat hij niet adequaat heeft gehandeld tijdens het huisbezoek op 18 december 2006. Zo heeft verweerder nagelaten de lichaamstemperatuur en de bloeddruk van patiente op te meten.

Dit nalaten door verweerder (en de eerdere fout door de eigen huisarts) heeft geleid tot verergering van de klachten van patiente en uiteindelijk tot haar overlijden. Klager is van mening dat als verweerder (en de eigen huisarts) wel op de juiste wijze met de klacht van patiente waren omgegaan, zij niet (al) op 29 december 2006 zou zijn overleden.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College heeft er begrip voor dat de ziekte en het overlijden van patiente zeer aangrijpend zijn geweest. Toch zal ook in dit geval, waar het gaat om de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen, moeten worden beoordeeld of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarbij wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2 De arts heeft ter zitting verklaard dat patiente zowel aan de telefoon als later bij het huisbezoek een heldere indruk maakte. Toen hij patiente zag `viel zij mee'. Weliswaar maakte patiente een matig zieke indruk, maar bij lichamelijk onderzoek was er bij de schede geen drukpijn, terwijl onderzoek aan de bil geen harde aanwijzing voor een abces opleverde. De arts, die aan een schimmelinfectie dacht, heeft daarvoor vaginale tabletten voorgeschreven. Hij had naar zijn zeggen geen harde aanknopingspunten om patiente onmiddellijk door te sturen. Hij heeft een abces aan de bil niet uitgesloten, maar heeft besloten het nog een nacht aan te zien. Tegen klager heeft de arts gezegd dat hij moest bellen als er iets was, aldus nog steeds de arts.

5.3 Klager, die niet bij de betreffende visite aanwezig was, heeft hier tegenover gesteld datpatiente erg ziek was en dat de arts de temperatuur had moeten meten en de bloeddruk had moeten opnemen.

5.4 In deze situatie is, zeker na zoveel tijd, niet meer vast te stellen hoe de conditie van patiente was bij het huisbezoek.Het is vaste tuchtrechtspraak in gevallen als deze, waarbij de lezingen van beide partijen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld wat de feitelijke gang van zaken is geweest, dat het verwijt van de klager op het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van de verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het College dus hier niet vaststellen.

De omstandigheid dat er vijf uur na het huisbezoek sprake was van sepsis bij patiente, hoeft niet te betekenen dat deze ook al kenbaar was bij het huisbezoek. Een sepsis kan uitermate snel optreden, evenals daarmee samenhangende temperatuurschommelingen. De omstandigheid dat de arts in het journaal heeft vermeld "niet goed te onderzoeken (...) dus onvolledige inspectie" hoeft niet te betekenen dat er in het geheel geen onderzoek heeft plaatsgevonden.

De arts heeft ter zitting zijn overwegingen beschreven. Deze zijn verdedigbaar. Onder deze omstandigheden valt verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt te maken, ook niet nu hij de bloeddruk niet heeft opgenomen noch de temperatuur heeft opgemeten. Dit klachtonderdeel wordt verworpen.

5.5 Nu niet kan worden vastgesteld dat eerder ingrijpen door de arts het overlijden van klager op 29 december 2006 had kunnen voorkomen, wordt ook dit klachtonderdeel verworpen.

5.6. De slotsom is dan ook dat de klacht moet worden afgewezen."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en beslissingen van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze over. Hieraan voegt het Centraal Tuchtcollege het volgende toe. Verweerder heeft ter zitting zijn beleid toegelicht. Hij bezocht patiente als waarnemend huisarts op 18 december 2006. In die tijd had hij als waarnemer nog geen toegang tot de (digitale) dossiers van patienten die niet tot zijn eigen praktijk behoorden. Klager belde verweerder op 18 december 2006 tegen 17.00 uur op in verband met gezondheidsklachten van zijn partner, patiente. Klager heeft daarbij de telefoon doorgegeven aan patiente zodat zij haar klachten zelf kon toelichten. Patiente vertelde aan verweerder dat zij een abces had waarvoor zij antibiotica gebruikte en dat zij nu vaginale klachten had. Na dit telefoongesprek heeft verweerder omstreeks 17.30 uur diezelfde dag een huisbezoek bij patiente afgelegd. Klager heeft verweerder binnengelaten. Patiente lag boven op bed en maakte een matig zieke indruk op verweerder. Zij was goed in staat om haar klachten te verwoorden. Na de anamnese en naar aanleiding van de klachten van patiente heeft verweerder haar bil- en schaamstreek beoordeeld. Hoewel hij wel een furunkelachtige ontsteking op de bil van patiente constateerde kon hij geen abces vaststellen. Op basis van zijn onderzoek, waarbij hij ook de pols gevoeld heeft en de huidtemperatuur heeft gemeten, en de klinisch goede indruk die patiente maakte, achtte verweerder het zeer waarschijnlijk dat sprake was van lokale klacht. Vanwege de bij patiente bekende diabetes mellitus, de gebruikte antibiotica, haar leeftijd en de ontsteking op de bil zonder abcedering, kwam verweerder tot de conclusie dat patiente een vaginale ontsteking had. Hij heeft haar hiervoor medicatie voorgeschreven en hij heeft met haar afgesproken dat zij bij verslechtering of bij het uitblijven van resultaat de volgende dag ingestuurd zou worden voor beoordeling door een specialist. Deze afspraak heeft verweerder, eenmaal beneden gekomen waar klager was blijven wachten, ook met klager gemaakt.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege acht het beleid van verweerder verdedigbaar. Daarbij wordt in aanmerking genomen de omstandigheid dat het huisbezoek in 2006, bijna 10 jaar geleden, plaatsvond en dat verweerder als waarnemend huisarts in die tijd nog geen toegang had tot het (digitale) dossier van patiente. Er zijn geen aanknopingspunten voorhanden op grond waarvan aangenomen moet worden dat verweerder als redelijk bekwaam en redelijk handelend huisarts de nadien bij opname in het ziekenhuis bij patiente geconstateerde sepsis (bloedvergiftiging) reeds tijdens zijn huisbezoek aan patiente had kunnen en moeten vaststellen. Daarbij weegt mee dat een sepsis zeer snel kan optreden met een zeer spoedige verslechtering van de gezondheidstoestand tot gevolg.

4.5 De voorgaande overwegingen leiden tot de slotsom dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. R.A. van der Pol en mr. M. Wigleven, leden-juristen, drs. M. van Bergeijk en dr. B.P.M. Schweitzer, leden- beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

8 maart 2016. Voorzitter W.G. Secretaris W.G.