Tuchtrecht | Onjuiste verklaring of rapport | ECLI:NL:TGZRAMS:2016:12

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2016:12

Datum uitspraak: 01-03-2016

Datum publicatie: 01-03-2016

Zaaknummer(s): 2015/093GZP

Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport

Beroepsgroep: Gezondheidszorgpsycholoog

Beslissingen: Gegrond, waarschuwing

Inhoudsindicatie: Verweerster is gezondheidszorgpsycholoog. Klaagster verwijt verweerster dat zij ten onrechte een melding heeft gedaan bij de'Veilig Thuis'. Volgens klaagster heeft verweerster in vertrouwen gedeelde informatie gebruikt bij de melding. Zij heeft haar beroepsgeheim geschonden. Ook staan in de melding onjuistheden. Waarschuwing.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

-REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 13 maart 2015 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

gz psycholoog,

werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde mr. S.F. Tiems, advocaat te Leiden.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;

- de brief van de gemachtigde van verweerster van 5 januari 2016.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door mr. S.F. Tiems, advocaat te Leiden. Deze heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klaagster, geboren 02-1981, meldt zich begin september 2014 telefonisch vrijwillig aan bij D. D is een instelling die gespecialiseerde zorg verleent aan mensen die grensoverschrijdend gedrag vertonen in combinatie met een psychische stoornis.

2.2 Verweerster is gz psycholoog en de behandelaar van klaagster tijdens haar behandeling bij D.

2.3 Op 8 september 2014 vindt er een intakegesprek plaats met klaagster en een medewerker van D. In het intakeformulier staat over de reden van aanmelding het volgende geschreven:

"CL. is in een vrijwillig kader door E(verslavingszorg, toegevoegd RTG) doorverwezen in verband met huiselijk geweld en agressie algemeen. Twee maanden geleden heeft haar huidige vriend aangifte gedaan van het prikken van een sleutel in zijn oog. Aanleiding hiervoor was dat haar dochter aangaf zich te hebben bezeerd en partner zou niet hebben willen aangeven hoe hij dat had veroorzaakt. CL. heeft haar voordeur op slot gedaan en hij zou de sleutel uit haar hand hebben getrokken, waarbij de sleutel in zijn oog terecht is gekomen. Ze vertelt dat er over en weer sprake is van HG."

2.4 Klaagster is de moeder van een dochter, toentertijd 7 jaar. Over de veiligheid van de minderjarige staat het volgende genoteerd in het intakeverslag:

"7-jarige dochter is getuige geweest van het HG en de impulsdoorbraken van moeder/ cl. Vangnet

- F - is betrokken en cl. geeft aan dat zij het contact wil afsluiten, omdat `het goed gaat'. Cl. geeft aan dat ze de escalaties bewust niet meer zo hoog laat oplopen, omdat ze niet wil dat haar dochter hiervan getuige is."

2.5 Op 23 september 2014 vindt het kennismakingsgesprek plaats tussen klaagster en verweerster. Tijdens dit gesprek geeft klaagster aan geen `klik' te voelen met verweerster. Ze wil liever een ervaringsdeskundige of een oudere, meer ervaren, therapeut.

2.6 Op 30 september 2014 belt verweerster naar klaagster. Hierover staat in het

dossier, voor zover van belang, vermeld:"voorstel besproken: eerst samen nog beter in kaart brengen en dan of wel naar senior collega binnen D ofwel doorverwijzing naar andere instantie (gespecialiseerd in BPS (borderline persoonlijkheidsstoornis, toegevoegd)); te denken aan G).

Cl. is akkoord."

2.7 Op 2 oktober 2014 belt klaagster naar verweerster. In het dossier staat hierover, voor zover van belang, genoteerd:

" Vangnet is betrokken en I (klaagster, toegevoegd) zegt een goed contact te hebben met deze man; hij is van alles op de hoogte. ze gaat S vanmiddag aanmelden op de opvoedpoli; maar maakt zich ook wel zorgen; bang dat ze verhalen wat gaat aandikken waardoor ze denken dat clte een slechte moeder is...

vanochtend is clte erg uitgevallen naar S; uiteindelijk heeft ze haar een duw gegeven en viel S in de speelgoedbak. S. schrok heel erg en clte zelf ook; voor hetzelfde geldt zou ze verkeerd vallen...

ook heeft ze gezegd tegen S `als je zo doorgaan met je grote mond, dan laat ik je uit huis plaatsen'; veel spijt van bovenstaande gaat ze nog bespreken met man van Vangnet."

2.8 Op 9 oktober 2014 vindt het tweede gesprek plaats tussen klaagster en verweerster. Tijdens dit gesprek vertelt klaagster dat een ruzie tussen haar en haar partner uit de hand is gelopen in het bijzijn van haar dochter. Klaagster heeft haar vriend met een wijnfles op zijn hoofd geslagen. Haar dochter was thuis en werd geraakt op haar voorhoofd door een elleboog.

2.9 Op 10 oktober 2014 belt verweerster met de hulpverlener van Vangnet Jeugd (hierna: Vangnet). Dit is een onderdeel van de GGD B met als kerntaak het preventief opsporen en analyseren van probleemsituaties bij gezinnen en het zo spoedig mogelijk inschakelen van de juiste hulpverlening. Hierover staat in het dossier genoteerd:

"M. (begeleider Vangnet, toegevoegd) vertelt dat I. hem gister inderdaad naar haar gesprek bij D heeft gebeld en heeft verteld over de ruzie met S."

"F heeft overleg gehad met school van S.; zij maken zich geen zorgen om S. maar zouden wel op de hoogte zijn van de thuissituatie (blijft wat onduidelijk in hoeverre precies) en zij zouden speltherapie voor S. wel steunen

M. heeft om deze reden I. geadviseerd om S. aan te melden bij de opvoedpoli

M. maakt zich wel zorgen om de thuissituatie van S. maar schat het niet als onveilig in

Hij wil dat I. in behandeling bij D aan haar agressieregulatie gaat werken

Aangegeven dat aanmelding bij D en het huidige traject nog niet bijdragen aan de veiligheid in huis! en dat ik mij ernstige zorgen maak; S is regelmatig getuige van ruzies en HG en afgelopen weekend zelf gewond geraakt hierbij

M. heeft nog geen zorgmelding gedaan bij BJZ omdat dit toch niet opgepakt zou worden aangezien I. vrijwillig meewerkt aan de hulpverlening. Dat ze dan ook weer een ander contactpersoon zou krijgen. Dat I. onder druk zetten een averechts effect zal hebben

M. vraagt wat ik voorstel:

Aangeven dat het mooi zou zijn als Vangnet actief betrokken is bij het opstellen van een veiligheidsplan; zo kunnen we samen met I. afspraken gaan maken die de veiligheid waarborgen en zo dus ook een zorgmelding bij BJZ. kunnen voorkomen. M. vindt dit goed en is bereid hiervoor naar D te komen en zelf van te voren ook de VHK voor te bereiden vanuit Vangnet."

2.10 Op 15 oktober 2014 geeft klaagster tijdens een telefoongesprek aan dat ze besloten heeft haar dochter toch niet aan te melden bij de opvoedpoli. Klaagster wil wel met verweerster zonder Vangnet een veiligheidsplan opstellen. Ze geeft schriftelijke toestemming aan verweerster om in dat kader te overleggen met derden.

2.11 Op 15 oktober en 21 oktober 2014 wint verweerster informatie in bij respectievelijk een voormalig behandelaar van klaagster en bij de E (verslavingszorg, toegevoegd).

2.12 Op 22 oktober 2014 hebben verweerster en de hulpverlener van Vangnet telefonisch contact met elkaar over het opstellen van een veiligheidsplan en de veiligheid van de dochter van klaagster.

2.13 Op 23 oktober 2014 stemt klaagster in met de aanmelding van haar dochter bij H, jeugd en speciaal onderwijs (hierna: H). Dit is een instantie voor onderwijs en jeugd- en opvoedproblemen.

2.14 Op 5 november 2014 vertelt klaagster dat haar alcoholgebruik toch een groter probleem is dan dat ze steeds zegt tegen verweerster. Verweerster adviseert klaagster een module uit de verslavingszorg, `Leefstijl 1', te volgen.

2.15 Op 14 november 2014 geeft klaagster verweerster te kennen dat zij niet wil dat verweerster bij het startgesprek bij H aanwezig is, of betrokken wordt bij het `Signs of Safety' traject dat H gaat opstarten.

2.16 Op 31 december 2014 gaat verweerster op huisbezoek bij klaagster nadat deze is geopereerd. Tijdens het huisbezoek blijkt klaagster, tegen de afspraken in, weer contact te hebben gehad met haar ex-partner in het bijzijn van haar dochter.

2.17 Op 6 januari 2015 belt klaagster naar verweerster met de mededeling dat ze wil stoppen met de behandeling bij D. Hierop belt verweerster anoniem met Veilig Thuis voor advies. Veilig Thuis adviseert klaagster een zorgmelding te doen indien klaagster toestemming voor het uitwisselen van informatie tussen D, H en Vangnet blijft weigeren. Na het gesprek met Veilig Thuis belt verweerster naar klaagster. In dit gesprek geeft klaagster toestemming voor het uitwisselen van informatie tussen D en H.

2.18 Op 7 januari 2015 belt de hulpverlener van H naar verweerster. Deze kon eerder geen contact opnemen met verweerster, omdat klaagster daartoe geen toestemming verleende. Tijdens het telefoon gesprek blijkt de hulpverlener van H niet op de hoogte te zijn van de politiemeldingen in verband met huiselijk geweld. Ook blijkt er geen veiligheidsplan te zijn.

2.19 Op 7 januari 2015 belt klaagster naar verweerster. Tijdens dit gesprek trekt klaagster haar toestemming in met betrekking tot het verstrekken van informatie aan derden. Ook dient zij na dit telefoongesprek een klacht in bij D over verweerster. Vanaf dat moment verloopt het contact tussen klaagster en verweerster c.q. D via de teamleidster zorglijn Huiselijk Geweld.

2.20 Op 8 januari 2015 belt de teamleidster naar klaagster. Naar aanleiding van dit gesprek staan de volgende afspraken opgetekend in het dossier:

"Clt blijft bij haar beslissing de behandeling hier af te sluiten. Ik geef aan dat het wel onze plicht is in team te bespreken als een hulpverlener zorgen heeft omtrent een kind en daar onvoldoende in gerust gesteld kan worden. Als H nu degene is die met haar verder gaat met SoS en in gesprek kan gaan met S, dan is dat wat ons/mij betreft ok. I. belooft mij dat zij dit morgen met H bespreekt en dat zij zal vragen dat zij morgen met L. (verweerster, toegevoegd) belt om dit met L. te bespreken.

2.21 Op 14 januari 2015 hebben verweerster en de hulpverlener van H telefonisch contact. Tijdens dit telefoongesprek blijken beiden een ander beeld te hebben over de thuissituatie van klaagster. Ook wordt duidelijk dat D en H verschillende visies hebben over het stellen van voorwaarden aan klaagster onder meer met betrekking tot het mogen uitwisselen van informatie ten behoeve van het opstellen van een veiligheidsplan.

2.22 Op 16 januari 2015 ontvangt verweerster van de hulpverleenster van H de volgende e-mail:

"Na intern overleg n.a.v. ons telefonisch gesprek wil ik het volgende meegeven

Signs of Safety zit nog in de opstartfase, de gesprekken met mevr. S. (klaagster, toegevoegd) en haar dochter zullen doorgaan tot we komen aan een plan met afspraken dat de veiligheid van haar dochter zal gaan borgen.

In het startgesprek met Vangnet en Jeugd, mevr S en mijn persoon zijn er duidelijke bodemeisen gesteld. Daar houden wij ons aan.

Uw advies m.b.t. dochter S. zullen we zeker meenemen.

NB. Van mevr. S, heb ik vandaag te horen gekregen dat zij uw advies toch gaat volgen. Zij heeft een verwijzing bij de huisarts gehaald en gaat zich melden bij de G.

Ik hoop dat u voldoende heeft aan deze informatie."

2.23 Op 20 januari 2015 verstuurt verweerster de volgende mail naar de hulpverleenster van H:

"Naar aanleiding van ons teamoverleg is het volgende naar voren gekomen:

Gezien de zorgen om de veiligheid van S. (zoals wij die telefonisch met hebben besproken op 14 januari 2015) en het feit dat I. na dit telefoongesprek expliciet haar toestemming heeft ingetrokken (waardoor het ons niet duidelijk is of jullie voldoende op de hoogte zijn van alle zorgen), vinden wij het noodzakelijk om op zeer korte termijn een RTG te plannen. Ons inziens is het van groot belang dat jullie over volledige informatie van verschillende bronnen beschikken (iets wat de Signs of Safety methodiek ook nastreeft).

Graag zouden wij binnen drie weken door jullie uitgenodigd worden voor een RTG (Ronde Tafel Gesprek) met in ieder geval aanwezig: I, H, Vangnet en D (en eventueel nog anderen).

Indien dit om welke reden dan ook niet georganiseerd kan worden, zien wij ons genoodzaakt onze zorgen te melden bij de Jeugdbescherming/ AMK.

Ik hoor graag van u en alvast dank".

2.24 Op 21 januari 2015 belt klaagster naar de teamleider over het Ronde Tafel Gesprek. Tijdens dit gesprek stelt klaagster allerlei eisen, onder andere dat verweerster niet aanwezig mag zijn bij het Ronde Tafel Gesprek. Afgesproken wordt dat de teamleider namens D aanwezig zal zijn bij het gesprek.

2.25 Vervolgens ontstaat er een e-mailwisseling tussen de betrokken hulpverleners. Het lukt de hulpverleners uiteindelijk niet om een afspraak te maken. Ook blijken de verwachtingen met betrekking tot Signs of Safety, het veiligheidsplan en de professionele rollen uiteen te lopen. Niet iedereen is overtuigd van de noodzaak van het Ronde Tafel Gesprek.

2.26 Op 11 februari 2015 wint verweerster juridisch advies in bij de afdeling juridische zaken van D of mondelinge toestemming volstaat voor het (schriftelijk) uitwisselen van informatie ten behoeve van het Ronde Tafel Gesprek. De betreffende juriste geeft aan dat mondelinge toestemming niet voldoende is nu klaagster al eerder expliciet had geweigerd toestemming te geven voor het overdragen van informatie.

2.27 Op 16 februari 2015 vindt anoniem overleg plaats tussen Veilig Thuis en verweerster. Veilig Thuis is van mening dat er direct gemeld moet worden omdat er nog steeds geen veiligheidsplan is en het Signs of Safety traject blijkbaar niet van de grond komt.

2.28 Op 25 februari 2015 doet verweerster een zorgmelding bij Veilig Thuis.

Over de reden van de melding staat in het meldingsformulier het volgende gemeld:

" Ondanks betrokkenheid van SofS door H is sinds november tot heden (zover bekend bij D) geen veiligheidsplan opgesteld om de veiligheid van S. te waarborgen.

In januari 2015 kreeg D het bericht dat dit traject nog steeds in de startfase is en er nog geen veiligheidsplan is opgesteld.

Op 20 januari 2015 heeft D per mail aan H het verzoek gedaan om binnen een termijn van drie weken een RTG te plannen met daarbij in ieder geval aanwezig: I, Vangnet en D (en eventueel nog anderen). Dit gezien de zorgen om de veiligheid van S en het feit dat I na dit telefoongesprek expliciet haar toestemming om informatie uit te wisselen met H heeft ingetrokken (waardoor het ons niet duidelijk is of H voldoende op de hoogte is van alle zorgen); ons inziens is het van groot belang dat zij over volledige informatie van verschillende bronnen kunnen beschikken.

Tot op heden heeft er geen RTG plaatsgevonden en staat deze ook niet gepland. Verder heeft H aangegeven dat I geen schriftelijke toestemming geeft voor informatie-uitwisseling tussen de verschillende instanties.

Spoedeisendheid: Er is vanuit D geen zicht op de veiligheid van S. en het is ons niet duidelijk in hoeverre H en Vangnet Jeugd hier zicht op hebben."

3. De klacht en het standpunt van klaagsters

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1. Haar beroepsgeheim heeft doorbroken bij het doen van een onterechte zorgmelding bij Veilig Thuis over de dochter van klaagster. Bij het melden aan Veilig Thuis heeft verweerster bovendien misbruik gemaakt van de gegevens die klaagster tijdens en ten behoeve van haar behandeling aan klaagster had verstrekt.

2. Onjuistheden heeft geschreven in de zorgmelding waardoor zij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrifte.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster is van mening dat zij zich ervoor heeft ingezet om zonder een zorgmelding te doen bij Veilig Thuis te komen tot een goede samenwerking met klaagster en met H, die een veiligheidsplan zou opstellen. Klaagster heeft echter tot het einde geweigerd om (schriftelijke) toestemming te verlenen voor informatie-uitwisseling tussen de verschillende betrokken instanties (Vangnet, H en D) waardoor een goede afstemming van zorg niet mogelijk was. Bij de zorgmelding heeft verweerster de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling van D gevolgd.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het College wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening

houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen

en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2 Het eerste klachtonderdeel betreft de vraag of verweerster het beroepsgeheim ten onrechte heeft doorbroken in het kader van een zorgmelding bij Veilig Thuis. Op grond van 5.2.6 WMO 2015 mogen beroepsbeoefenaren met een beroepsgeheim, zoals gz psychologen, zonder toestemming gegevens verstrekken aan Veilig Thuis als dat noodzakelijk is om kindermishandeling te stoppen of een redelijk vermoeden daarvan te onderzoeken. Het gaat hier om een meldrecht en geen meldplicht. Het is aan de beroepsbeoefenaren om te bepalen of zij van dit recht gebruik maken.

5.3 Het beroepsgeheim moet er onder meer voor zorgen dat mensen, zoals klaagster niet worden weerhouden om hulp te zoeken voor hun (psychische) problemen.Om die reden is het van belang dat bij het doorbreken van het beroepsgeheim de zorgvuldigheidseisen in acht worden genomen.Deze eisen zijn neergelegd in de algemene wettelijke meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze meldcode helpt beroepsbeoefenaren bij het afwegen wanneer een zorgmelding bij Veilig Thuis is aangewezen. De meldcode, waarvoor de KNMG-meldcode model stond, bevat vijf stappen die doorlopen moeten worden bij vermoedens van kindermishandeling.

5.4 Voor een situatie als de onderhavige zijn de stappen van de meldcode uitgewerkt in de Kindcheck. De Kindcheck wil zeggen dat de beroepsbeoefenaar onderzoekt of de client kinderen heeft die van hem/haar afhankelijk zijn. Indien de omstandigheden waarin de client verkeert een risico vormen voor de veiligheid van het kind, dan dient de meldcode te worden gevolgd. Hierbij is het van belang dat de beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van zijn taakuitoefening en professie blijft. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster de Kindcheck heeft uitgevoerd. En vervolgens naar aanleiding daarvan het stappenplan heeft gevolgd. Dit is nauwgezet gedocumenteerd in het dossier. De meldcode laat de beroepsbeoefenaar na het doorlopen van de eerste vier stappen twee keuzes: 1) Het monitoren van de hulp en zo nodig in een later stadium melden bij Veilig Thuis of 2) bij een reele kans op schade melden bij Veilig Thuis.Het behoort tot de professionele verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaar om in te schatten of een zorgmelding bij Veilig Thuis noodzakelijk is om een kind dat mogelijk ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, te beschermen. De vraag die nu dan ook aan het college voorligt is, of verweerster in alle redelijkheid tot haar besluit om te melden bij Veilig Thuis heeft kunnen komen.

5.5 Het college twijfelt er niet aan dat verweersters oprechte zorgen over de minderjarige had en heeft gehandeld vanuit goede intenties. Ter terechtzitting heeft verweerster verklaard dat zij op dat moment geen concrete aanwijzingen had van `directe' kindermishandeling, in die zin dat de minderjarige gevaar liep. Wel was er sprake van een aantal situaties van huiselijk geweld waar de minderjarige getuige van was geweest. Bovendien weigerde cliente (schriftelijke) toestemming te geven voor het uitwisselen van informatie tussen de bij het gezin betrokken hulpverlenende instanties waardoor verweerster geen zicht had op de veiligheid van de minderjarige en er geen veiligheidsplan kon worden opgesteld.

5.6 Niet staat ter discussie dat klaagster om haar moverende redenen weigerde schriftelijke toestemming te geven voor een schriftelijk informatieoverdracht ten behoeve van het Ronde Tafel Gesprek en het veiligheidsplan. Klaagster heeft hiervoor echter wel mondeling haar toestemming gegeven. Dit blijkt ook uit het feit dat klaagster instemde met de aanwezigheid van de leidinggevende van verweerster bij het Ronde Tafel Gesprek. Hoe dit ook zij op grond van de KNMG-meldcode - die op grond van de beroepscode van het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) dient te worden gevolgd en de meldcode van D- kan de beroepsbeoefenaar ook zonder toestemming van de client overleggen met de rechtstreeks betrokkenen als dit nodig is om een vermoeden van kindermishandeling te verifieren of de hulp in dat kader af te stemmen. Deze mogelijkheid is opgenomen in de meldcode om het niet melden vanwege een gebrek aan informatie, of het juist te vroeg melden op grond van onvoldoende informatie te voorkomen. Naar het oordeel van het college had het op weg van verweerster gelegen om uit het oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit te kiezen voor deze mogelijkheid die minder inbreuk maakt op de privacy dan een zorgmelding. Dat de juridische dienst van haar instelling en Veilig Thuis daarover mogelijk anders geadviseerd heeft, maakt dit niet anders. Het behoort immers tot de professionele verantwoordelijkheid van verweerster om op basis van alle omstandigheden, hieronder begrepen de ingewonnen adviezen, een besluit te nemen over het doorbreken van het beroepsgeheim.

5.7 Het niet tot stand komen van een veiligheidsplan levert op zichzelf nog geen reeel gevaar op voor schade voor de minderjarige dat een zorgmelding bij Veilig Thuis rechtvaardigt. Op het moment van de zorgmelding verleende H hulp in het gezin. Deze hulp was op verzoek van verweerster en met instemming van klaagster, ingezet door Vangnet onder andere om de veiligheid en de opvoedsituatie van de minderjarige in kaart te brengen en te monitoren. Voor het beoordelen van de veiligheid van minderjarigen zijn verschillende (diagnostische) methoden beschikbaar, een daarvan is het veiligheidsplan. Verweerster had naar het oordeel van het college na de kindcheck en nadat ze hulp had georganiseerd voor de minderjarige de regie over de zorg en de veiligheid van de minderjarige over moeten laten aan de hulpverleners van Vangnet en H. Het behoort immers tot hun taak en expertise om de feitelijke situatie waarin kinderen zich bevinden te onderzoeken en te beoordelen. Op het moment dat verweerster twijfelde aan de geboden hulp, aanpak of gebruikte methode van deze hulpverlenende instanties had het op de weg van verweerster gelegen om hierover in gesprek te gaan met de betrokken hulpverleners en als dit niet lukt met hun leidinggevende. Dit klemt des ter meer nu de afspraak voor het Ronde Tafel Gesprek buiten de schuld van klaagster om niet tot stand kwam en klaagster meewerkte aan de hulpverlening vanuit H. Het college is dan ook van oordeel dat verweerster in alle redelijkheid niet heeft kunnen komen tot haar besluit om een zorgmelding te doen bij Veilig Thuis. Gezien hetgeen is overwogen in 5.6 en 5.7kan het college niet anders dan concluderen dat klachtonderdeel 1 gegrond is.

5.8 Dat verweerster onjuistheden heeft vermeld in de zorgmelding, is het college niet gebleken. Klachtonderdeel 2 treft daarom geen doel en is dus ongegrond.

5.9 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerster heeft op die klachtonderdelen gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten.

5.10 Wat de op te leggen maatregel betreft is het college van oordeel dat kan worden volstaan met de lichtste maatregel. Verweerster heeft met goede intenties gehandeld en heeft zich laten voorlichten door een jurist, waarbij zij helaas een onjuiste afweging heeft gemaakt. Verweerster heeft zich toetsbaar opgesteld. Het college gaat er van uit dat zij van deze klacht heeft geleerd.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege:

- verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

- legt uit dien hoofde aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op;

- wijst de klacht voor het overige af.

- bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant en De Psycholoog en GZ-Psychologie zal worden bekendgemaakt.

Aldus gewezen op 19 januari 2016 door:

mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter,

drs. E.S.J. Roorda-de Man,drs. L.J.J.M Geertjens en drs. B.R. Jedding, leden beroepsgenoten,

mr. dr. R.E. van Hellemondt, lid-jurist,

mr J.M. Sodderland-Elzas, als secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 1 maart 2016 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter

w.g. J.M. Sodderland-Elzas, secretaris