Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZREIN:2016:19
ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2016:19
Datum uitspraak: 02-03-2016
Datum publicatie: 02-03-2016
Zaaknummer(s): 14228
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: volgt
Uitspraak: 2 maart 2016
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 3 november 2014 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
tegen:
[C]
orthopedisch chirurg
werkzaam te [B]
verweerder
gemachtigde mr. L. Fedder te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- de repliek met drie cd-roms
- de dupliek
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek d.d. 16 juni 2015
- de brief van klager, ontvangen 23 juni 2015
- het medisch verslag, ontvangen 2 juli 2015
- de brief van klager, ontvangen 20 oktober 2015 met bijlagen
- de getypte versie poliklinisch dossier
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Klager heeft gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 20 januari 2016 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Verweerder is als orthopedisch chirurg verbonden aan het [D] te [B].
Bij een collega van verweerder was klager sinds juni 2012 onder behandeling vanwege pijnklachten aan zijn knie door artrose, waarbij een conservatief beleid werd gevoerd met hyaluronzuur injecties. Verweerder heeft klager begin september 2012 op zijn spreekuur gezien omdat klagers pijnklachten niet verbeterden en een vervolgbehandeling zoals een standscorrectie of knie-prothese in het expertise gebied van verweerder ligt. Klager werd in zijn dagelijkse leven fors gehinderd door de pijnklachten en beperkingen in belastbaarheid. Klager kon zijn werkzaamheden, het rondbrengen van leesmappen, al een jaar lang niet meer uitvoeren. Na uitgebreid onderzoek is de diagnose antero-mediale compartiments gonarthose gesteld. Gezien het ernstige klachtenpatroon, de te verwachten verdere achteruitgang, het falen van conservatief beleid en de leeftijd van klager werd een hemiknieprothese geadviseerd. Verweerder heeft met klager gesproken over de normale potentiele risico's en de voor- en nadelen van een knieprothese. Klager heeft deelgenomen aan de protocollaire groepsuitleg en voorbereiding. Op 6 december 2012 is klager geopereerd. Een week of zes na de operatie kreeg klager pijn in zijn knieholte aan de mediale zijde. Bij onderzoek op 1 februari 2013 werd enige zwelling/een bult gevoeld in de mediale hamstringregio en lokale drukpijn bij een verder rustig uitziende knie. Omdat de klacht niet verbeterde, werd op 27 februari 2013 een echo van de lokale zwelling aangevraagd. Deze echo vertoonde een beeld van een bursitis lokaal en enige calcificatie. Hierop is eenmalig een infiltratie met kenacort/lidocaine lokaal toegediend ter behandeling van de bursitis. Bij herhaling van het lichamelijk onderzoek op 24 april 2013 stelde verweerder een harde lokale zwelling vast aan de onderlaag (pees) en los van de huid. Op dat moment daagde de diagnose cement debris. In onderling overleg met klager is tot operatieve exploratie en nettoyage besloten, die op 7 mei 2013 is uitgevoerd. Daarbij is de bursa verwijderd evenals het stukje botcement. In januari 2014 heeft klager zich opnieuw met pijnklachten in het littekengebied bij de knieholte bij verweerder gemeld. Onder de differentiaal diagnose neuroom dan wel recidive van een bursitis, werd besloten tot exploratie van het litteken en indien nodig van het kniegewricht. Klager is op 22 april 2014 voor de derde keer geopereerd. Bij exploratie is geen neuroom gevonden en werden er geen andere afwijkingen aan de weefsels en ook niet aan de prothese vastgesteld. Klager blijft pijn houden in het littekengebied mediaal van de knie waarvoor geen duidelijke reden is gevonden. De knie beweegt goed en is stabiel. Vanwege de persisterende klachten is klager voor een tweede mening bij [E], Orthopedisch Chirurg in [F], geweest. Deze tweede mening heeft geen verklaring voor de klachten opgeleverd.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerder dat hij de operatie op 6 december 2012 aan klagers knie op onzorgvuldige wijze heeft uitgevoerd aangezien hij daarbij heeft nagelaten overtollig cement weg te nemen, als gevolg waarvan klagers pijnklachten zijn verergerd en er een cyste en een zware ontsteking zijn ontstaan, waaraan klager nog tweemaal geopereerd is. Door dit alles is klager thans volledig arbeidsongeschikt.
Klager heeft verweerder vooraf op de hoogte gebracht van de inhoud van zijn werkzaamheden als leesmapbezorger. Verweerder heeft klager beloofd dat hij na de operatie geen belemmeringen zou ervaren bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden en nog 10-15 jaar vooruit zou kunnen. De klachten die klager thans ervaart zijn niet met hem besproken voor de eerste operatie. Klager wist dat de genezing van de knie per patient verschillend is. Klager mist doordat hij niet kan werken zijn hobby en 30 % van het door hem genoten inkomen evenals de gebruikelijke fooien bij zijn werk.
4. Het standpunt van verweerder
Er is na de eerste operatie van klager een uiterst zeldzame complicatie opgetreden, namelijk een stukje botcement waarmee de prothese gefixeerd wordt, heeft losgelaten en is gaan migreren naar de knieholte. De complicatie is zo zeldzaam dat deze niet vermeld is voor de operatie. Verweerder heeft deze complicatie in de 10 jaar dat hij als praktiserend orthopedisch chirurg werkzaam is en na plaatsing van meer dan 1200 knieprothesen, niet eerder mee gemaakt. De huidige arbeidsongeschiktheid van klager kan niet verklaard worden uit de ontstane complicatie. Het ligt volgens verweerder meer voor de hand dat dit veroorzaakt is door de beperkende knie artrose, ondanks de uitgevoerde operatie, en zijn afhankelijkheid van fysiek belastend werk. Verweerder heeft voorafgaand aan de eerste operatie uitgelegd dat de kans groot is dat de pijn zou verbeteren maar dat de uitkomst afhankelijk is van eventuele complicaties en dat niet iedereen pijnvrij is na een knieprothese plaatsing. Ongeveer 20 % van de patienten blijft na het plaatsen van een knieprothese klachten houden, terwijl hiervoor geen reden te vinden is. Verweerder heeft dit percentage bij klager niet genoemd en acht de kans groot dat hij optimistisch is geweest naar klager toe. Verweerder heeft klager geen garanties gegeven dat hij na de ingreep nog 10-15 jaar arbeid kan verrichten. Verweerder kan geen enkele patient 100% garantie op blijvende verbetering geven.
5. De overwegingen van het college
De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Het college is van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in overeenstemming met de zorg die hij op grond van artikel 47 van de Wet BIG jegens klager moet betrachten.
Daarvoor gelden de volgende overwegingen.
Uit de stukken en de toelichting ter zitting kan worden afgeleid dat er een goede indicatie was klager te opereren. Klager had al geruime tijd veel pijn en klachten bij belastbaarheid van zijn knie, hij kon zijn werk als leesmap bezorger al sinds een jaar niet meer uitoefenen. Het sinds een half jaar voor de ingreep gevoerde conservatieve beleid met behulp van injecties, verbeterde de klachten niet en er was alleen zicht op verslechtering gezien de gestelde diagnose. Klager is voorafgaand aan de operatie door verweerder op de bij deze ingreep gebruikelijke wijze geinformeerd over mogelijke complicaties en de kans op het blijven bestaan van restklachten. Niet is komen vast te staan dat verweerder aan klager de garantie heeft gegeven dat hij na de ingreep nog zeker 10-15 jaar zou kunnen werken.
Het voortraject is aldus zorgvuldig verlopen.
Vast staat dat er na de eerste ingreep een zeldzame complicatie is opgetreden. Niet is komen vast te staan dat deze complicatie is ontstaan doordat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. De door de complicatie ontstane klachten, een cyste en ontsteking zijn door verweerder tijdens de tweede ingreep adequaat behandeld door verwijdering van de bursa en van een stukje botcement. Met de derde ingreep heeft verweerder zich ervan vergewist dat hij geen oorzaak voor de pijnklachten van klager over het hoofd heeft gezien.
Het is niet uit te sluiten dat de nu nog bestaande pijnklachten van klager het gevolg zijn van litteken weefsel of artrose klachten of omdat hij hoort bij de ongeveer 20% van de patienten groep bij wie na het plaatsen van een prothese klachten blijven bestaan. Niet is gebleken dat verweerder van het bestaan van deze klachten een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.
Het behoort niet tot de taak van het college om de gevolgen van het handelen van verweerder te beoordelen; het college toetst slechts het handelen van verweerder aan de tuchtrechtelijke norm.
Toch merkt het college op dat de conclusie dat de complicatie van de operatie het werken onmogelijk maakt, niet gevolgd kan worden, nu knieklachten het voor klager voorafgaand aan de operatie al gedurende een jaar onmogelijk maakten zijn werk uit te voeren.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is en zal worden afgewezen.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. J.H.C. Schouten als voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven als lid-jurist, H.W.J. Koot, M.Ch. Doorakkers en H.J. Weltevrede, als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.H.S.M. van Balen als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
2 maart 2016 in aanwezigheid van de secretaris.