Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:23
ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:23
Datum uitspraak: 01-03-2016
Datum publicatie: 01-03-2016
Zaaknummer(s): 2014-209a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts. Klachten van patiente in de periode 2011-2014 slechts toegeschreven aan jicht, waardoor de diagnose botkanker te laat is gesteld. Ongegrond: Uit dossier blijkt dat de diverse onderzoeken, waaronder frequente bloedonderzoeken en beoordeling door reumatoloog, mede gelet op aard klachten, geen aanleiding hoefden te geven voor verdenking van (bot)metastasen. Later, toen er sprake was van afwijkende waarden die verdacht waren voor mogelijke andere (ziekte)processen, was de arts nauwelijks meer bij de behandeling van patiente betrokken. Klacht afgewezen.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Datum uitspraak: 1 maart 2016
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A
wonende te B,
klager,
tegen:
C, huisarts
werkzaam te B,
verweerster,
gemachtigde: mr. C.J. van Weering, werkzaam te Utrecht.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 11 augustus 2014
- het verweerschrift en het aanvullende verweerschrift
- de brief van 10 november 2014 van de gemachtigde van verweerster met als bijlage: het medisch dossier van D
- de repliek ondertekend door klager en zijn echtgenote D
- de dupliek
1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 5 januari 2016. Klager is verschenen. Verweerster, ook verschenen, werd bijgestaan door haar gemachtigde mr. C.J. van Weering. Partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
1.4 De klacht is behandeld tezamen met de andere, met de klacht samenhangende, klacht zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, die bekend is onder het dossiernummer 2014-209b.
2. De feiten
2.1 Klager is de echtgenoot van D (hierna: patiente), geboren in 1938.
2.2 Patiente is van 2008 tot en met juli 2014 patiente geweest in de praktijk van verweerster en haar collega E (hierna: E) tegen wie klager eveneens een klacht heeft ingediend bekend onder zaaknummer 2014-209b.
2.3 Patiente is in 1993 behandeld voor borstkanker met uitzaaiingen. In 1998 is zij ontslagen uit de behandeling door de specialist.
2.4 Op 25 september 2013 heeft patiente de reumatoloog in F te G bezocht, alwaar lichamelijk onderzoek en uitgebreid bloedonderzoek is verricht. De conclusie luidde toen: frequente jicht.
2.5 In de periode 2011-2014 bezocht patiente, die al sinds haar 16^e jaar bekend was met jicht en bij wie na roentgenfoto's in 2005 en 2007 artrose was vastgesteld, regelmatig de praktijk van verweerster onder andere vanwege pijnaanvallen. Onder meer in juli 2011 was er sprake van een rode gezwollen rechtervoet, in het najaar van 2012 van pijnklachten in de rechterenkel met terugkerende pijnaanvallen, in mei en juni 2013 van een pijnlijke teen, klachten in nek en arm. In die periode is patiente diverse malen gezien in de huisartsenpraktijk, aanvankelijk voornamelijk door verweerster; vanaf oktober 2013 veelal door E. Er is in voornoemde periode, naast een roentgenfoto van de voeten in november 2012, verschillende keren bloedonderzoek verricht op verzoek van verweerster dan wel E (op 14 juli 2011, 13 november 2012, 14 mei 2013, 12 juni 2013, 5 november 2013 en 13 januari 2014), waaruit naast verhoogde urinezuurbepalingen onder andere ook wisselende BSE-waarden zijn geconstateerd. Op 5 en 8 november 2013 heeft E een BSE van 78 genoteerd, zijn verontrusting met patiente besproken en verwijzing naar de internist geadviseerd. Op 13 januari 2014 is het BSE gedaald naar 54. Een ferritinegehalte van >1330 ug/L werd toen geconstateerd. Op dat moment heeft E patiente verwezen naar de internist, bij wie zij op 14 februari 2014 terecht kon.
2.6 Verweerster heeft patiente op 7 februari 2014 gezien in verband met pijnklachten in onder meer de ribben. Verweerster heeft toen pijnstillers voorgeschreven.
2.7 De internist heeft vervolgens op 25 april 2014, door middel van een botbiopt van het bekken, vastgesteld dat bij patiente sprake was van metastasering van een adenocarcinoom, welk beeld past bij metastasering van de eerder doorgemaakte borstkanker in 1993.
2.8 Patiente heeft zich medio 2014 aangemeld bij een andere huisartsenpraktijk.
3. De klacht
Klager verwijt verweerster nalatig te zijn geweest door de klachten van patiente in de periode 2011-2014 slechts toe te schrijven aan jicht, waardoor de diagnose botkanker te laat is gesteld.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Uit het goed bijgehouden en goed te volgen medisch dossier van patiente blijkt dat de resultaten van de diverse onderzoeken, waaronder frequente bloedonderzoeken en beoordeling door de reumatoloog, mede gelet op de aard van de klachten, tot in november 2013 geen aanleiding hoefden te geven voor verdenking van (bot)metastasen. Veeleer werd door deze onderzoeken de verdenking van jicht en artrose bevestigd. Pas in november 2013 en zeker in januari 2014 was er sprake van afwijkende waarden die verdacht waren voor mogelijke andere (ziekte)processen. Nu verweerster op dat moment nauwelijks meer bij de behandeling van patiente betrokken was (slechts op 7 februari 2014 heeft nog een consult bij verweerster plaatsgevonden) en nu patiente inmiddels door E was verwezen naar de internist bij wie korte tijd later een afspraak zou zijn, valt verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt te maken dat zij op 7 februari 2014 heeft volstaan met het geven van pijnstilling.
5.2 In de stukken en ter zitting heeft verweerster bovendien inzicht getoond door aan te geven dat zij tijdens het consult op 7 februari 2014 de pijnklachten wellicht onvoldoende heeft herkend en dat zij de boosheid van patiente niet heeft opgepikt. Dat spijt haar, temeer daar achteraf is gebleken dat er sprake was van metastasen.
5.3 De conclusie is kortom dat verweerster een verdedigbaar beleid heeft gevoerd. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter,
mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, lid-jurist, dr. G.J. Dogterom, H.N. Koetsier en M. Keus, leden-artsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2016.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.