Uitspraak 201506552/1/R4
Tegen: de raad van de gemeente Westland
Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechtsgebied: Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Zuid-Holland
ECLI: ECLI:NL:RVS:2016:559
201506552/1/R4.
Datum uitspraak: 2 maart 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te De Lier, gemeente Westland,
en
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Seed Quality Center De Lier" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2016, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door J.E.G. Dekker, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. G.J.I.M. Seelen, advocaat te Leiden, en M. Vollebregt.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in uitbreidingsmogelijkheden voor [belanghebbende] op een perceel aan de Zijtwende in De Lier ten behoeve van onderzoeks- en testfaciliteiten, het zogenoemde Seed Quality Center. Daarvoor maakt het plan de bouw van agrarische bedrijfsgebouwen tot een hoogte van 20 meter mogelijk. [appellant] woont tegenover het plangebied aan de [locatie 1]. Hij vindt de in het plan toegestane bouwhoogte te groot en vreest voor negatieve gevolgen. Het hoofdkantoor van [belanghebbende] is gevestigd aan de [locatie 2] in De Lier.
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
3. [appellant] voert aan dat het plangebied naast een natuur- en recreatiegebied met veel bomen ligt en dat de andere gebouwen in de directe omgeving veel minder hoog zijn. De voorziene hoge bebouwing past dan ook niet in dit landschap. Een bouwhoogte van 20 meter zou alleen op een industrieterrein moeten worden toegestaan. Een zo hoog gebouw kan leiden tot vermindering van daglichtinval en bezonning. Voorts vreest [appellant] dat door de bebouwing het laatste stuk zicht op de polder zal verdwijnen en dat de hoge bebouwing zal leiden tot sterfte bij vogels en vleermuizen. Daarnaast zal een hoog gebouw meer geluid weerkaatsen, hetgeen volgens [appellant] zal leiden tot meer overlast van de nabijgelegen hondenclub.
4. De raad stelt dat het plangebied deel uitmaakt van duurzaam glastuinbouwgebied en dat in de planregels voldoende is gewaarborgd dat de bebouwing bij de stedenbouwkundige structuur van het gebied past. Volgens de raad past een bouwhoogte van 20 meter binnen de landschappelijke structuur van het glastuinbouwgebied. Uit het Flora- en faunaonderzoek is gebleken dat het plangebied geen foerageergebied is of vliegroutes bevat. Voor de verwachting dat het plan zal leiden tot meer sterfte, bestaat dan ook geen aanleiding. Voorts brengt de raad naar voren dat meer geluidoverlast van de hondenclub niet aannemelijk is omdat het plangebied op een afstand van ongeveer 70 meter van de hondenclub ligt en geen betrekking heeft op de gronden tegenover de hondenclub.
5. De specifieke bouwmogelijkheden voor het Seed Quality Center zijn geregeld in artikel 3, lid 3.2.2. van de planregels. De hierin opgenomen regels zien op de gronden met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - Seed Quality Center (sba-sqc)". Deze aanduiding is in de verbeelding toegekend aan het oostelijke deel van het bestemmingsvlak. Op grond van lid 3.2.2., in samenhang bezien met de verbeelding, geldt voor deze gronden een maximale bouwhoogte van 20 meter. Voorts bedraagt ingevolge artikel 3.2.1. onder c, de afstand van een bedrijfsgebouw tot de erfscheiding minimaal 1,5x de goothoogte.
6. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 70 meter ten zuidwesten van de woning van [appellant]. De raad heeft ter zitting toegelicht dat op de gronden waar het Seed Quality Center is voorzien niet alleen de specifieke bouwregels, maar ook de algemene bouwregels van de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" van toepassing zijn. Uit artikel 3.2.1., onder c, volgt dat indien een gebouw van 20 meter hoog wordt gebouwd, dit gebouw niet dichterbij dan 30 meter vanaf de erfgrens mag komen. Hieruit volgt dat een gebouw van 20 meter hoog pas op een afstand van ongeveer 100 meter vanaf de woning van [appellant] kan worden gerealiseerd. Gelet hierop en gelet op het feit dat het gebied is aangewezen als duurzaam glastuinbouwgebied, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] ook na realisatie van het plan nog zicht zal hebben op de achterliggende polder en dat hij niet nader heeft onderbouwd waarom het plan zal leiden tot een toename van de geluidsoverlast die hij ondervindt. Over de gestelde toename van sterfte onder vogels en vleermuizen overweegt de Afdeling dat uit het Flora- en faunaonderzoek blijkt dat het plangebied geen foerageergebied is voor vleermuizen en ook geen geschikte verblijfplaatsen bevat voor vogels. De enkele stelling van [appellant] geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich bij de vaststelling van het plan niet op dit onderzoek mocht baseren. De raad heeft dan ook in redelijkheid ervan kunnen uitgaan dat het plan geen gevolgen heeft voor vleermuizen en vogels.
Ten aanzien van het nabijgelegen natuurgebied overweegt de Afdeling dat de bebouwing juist zo dichtbij mogelijk en ingeklemd tussen de bestaande bebouwing is voorzien. Tussen het plangebied en het natuurgebied resteert nog een groot onbebouwd perceel. Hoewel de beleving van de omgeving vanuit het natuurgebied wellicht zal veranderen, heeft de raad in redelijkheid bij zijn belangenafweging hieraan geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Hagen w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016
545.