Tuchtrecht | Niet of te laat verwijzen | ECLI:NL:TGZRAMS:2016:13

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2016:13

Datum uitspraak: 01-03-2016

Datum publicatie: 01-03-2016

Zaaknummer(s): 2014/431GZP

Onderwerp: Niet of te laat verwijzen

Beroepsgroep: Gezondheidszorgpsycholoog

Beslissingen: Ongegrond/afwijzing

Inhoudsindicatie: Verweerster is klinisch psycholoog. Verweerster heeft de behandeling van de zoon van klaagster overgenomen van een collega. Klaagster verwijt verweerster dat zij zonder dat zij de zoon heeft gezien of heeft gesproken heeft geadviseerd dat het hele gezin van klaagster onder behandeling moest worden gesteld en dat zij een verzoek om een second-opinion niet heeft afgewacht. Ook wordt verweerster verweten dat zij de zoon de nodige zorg heeft onthouden door hem niet door te verwijzen naar een passende instelling. Ongegrond.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 12 augustus 2014 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a a g s t e r,

tegen

C,

gz-psycholoog,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde mr. D.J.G. Timmersmans, advocaat te leiden.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en aanvullend klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift;

- het door verweerster overgelegde medisch dossier;

- het proces-verbaal van het op 15 april 2015 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;

- de brief van klaagster binnengekomen op 20 april 2015;

- de brief namens verweerster binnengekomen op 21 juli 2015;

- de zijdens verweerster overgelegde stukken binnengekomen op 5 januari 2016.

De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld.

Klaagster was aanwezig vergezeld door haar echtgenoot.

Verweerster was aanwezig en werd bijgestaan door mr. E. van der Veen.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Verweerster is sinds 2013 als (klinisch) psycholoog werkzaam bij E. Klaagster is de moeder van F, geboren augustus 2003, hierna ook te noemen: de minderjarige. Vanaf tweejarige leeftijd heeft de minderjarige gedragsproblemen (driftbuien). Hij is door de huisarts verwezen naar Bureau Jeugdzorg en E. Ook de stichting Jeugdformaat is een aantal keren voor ambulante hulpverlening (daghulp) bij de zorg voor de minderjarige betrokken.

2.2. Klaagster en de vader van de minderjarige zijn in 2008 uit elkaar gegaan. Rond de echtscheiding is veel strijd geweest tussen de ouders. De minderjarige heeft onder toezicht gestaan van Bureau Jeugdzorg. Tussen de minderjarige en zijn vader is in de periode 2010-2013 geen contact geweest.

2.3. Bij E is de minderjarige vanaf 2007 met tussenpozen in behandeling geweest. Het laatste zorgtraject van de minderjarige aldaar heeft plaatsgehad in de periode van 6 november 2013 tot 10 april 2014. Bij die behandeling waren betrokken een maatschappelijk werkster en een kinder- en jeugdpsychiater die hoofdbehandelaar was in de periode 6 november 2013 tot 13 februari 2014. De kinder- en jeugdpsychiater heeft bij de minderjarige de psychiatrische diagnose gesteld.

2.4. In januari 2014 heeft de voorgangster van verweerster in samenspraak met het multidisciplinaire team (MD-team) een behandeladvies voor de minderjarige opgesteld. Dit advies stuitte, naar later bleek, op weerstand van klaagster en hield onder meer dagbehandeling van het clientsysteem in.

2.5. Verweerster heeft het hoofdbehandelaarschap op 13 februari 2014 van de kinder- en jeugdpsychiater overgenomen. Verweerster heeft de minderjarige niet zelf onderzocht of gesproken.

2.6. In februari 2014 heeft het gedrag van de minderjarige geleid tot een crisismelding. Medewerkers van Bureau Jeugdzorg hebben contact opgenomen met de E-crisisdienst. Aan klaagster werd verteld dat De Jutters voor kinderen met problemen als de minderjarige een observatieprogramma had.

2.7. In verband met ziekte van de partner van klaagster vond de bespreking van het behandeladvies van januari 2014 op 27 maart 2014 plaats. Namens E hebben verweerster en de maatschappelijk werkster met klaagster en haar partner ge-sproken. Klaagster en haar partner waren het niet eens met het behandeladvies.

2.8. In een e-mail van 27 maart 2014 van de maatschappelijk werkster aan de betrokken medewerkster van Bureau Jeugdzorg staat over het gesprek van die dag geschreven:

"Onze boodschap was gezinsopname (dagbehandeling Julius), maar dit werd niet geaccepteerd.. Moeder en stiefvader wilden dat (..) opgenomen wordt bij de Jutters ter observatie. Er moet volgens hen een gedegen onderzoek plaatsvinden naar zijn gedrag. (...) Wij willen dit intern bespreken, maar ook een vervolg afspraak maken met het systeem + jou aanwezigheid vanuit BJZ, omdat het gedrag van (...) thuis onhoudbaar is. Niemand kan het nog aan, maar uithuisplaatsing in een eventueel pleeggezin of crisisopvang is niet gewenst.

2.9. Klaagster heeft zich op 28 maart 2014 tot haar huisarts gewend met een verzoek om een second opinion. Klaagster wenste een onderzoek van de minderjarige door De Jutters, hetgeen zij in gang heeft gezet.

2.10. Op 10 april 2014 heeft een gesprek plaatsgehad tussen onder andere klaagster en verweerster, de maatschappelijk werkster, de medewerkster van Bureau Jeugdzorg en een medewerkster van Jeugdformaat. In het medisch dossier is daarover genoteerd:

"G (BJZ) geeft aan dat zij gezien deze hele zorgelijke situatie en de weigering van het gezin voor een gezinsopname te kiezen dat ze genoodzaakt is om een verzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming in te dienen om de vraag om een OTS. Moeder reageert geschrokken en boos. Ze snapt niet dat dit gedaan wordt, want zij heeft zelf om hulp gevraagd en niet gekregen. (...)

2.11 In een gezamenlijke brief van verweerster en de maatschappelijk werkster aan Bureau Jeugdzorg staat onder meer:

"(...) zijn heftige gedragsproblemen lijken ons inziens vooral een reactie te zijn op spanningen die hij ervaart in zijn omgeving. Deze spanningen hebben o.a. betrekking op het contact met zijn biologische vader wat afgelopen periode onder zijn aandacht is geweest. (...) De relatieproblemen tussen de vader en moeder van (...) kunnen, naast zijn kindfactoren (heftig temperament, sterke eigen wil) een belangrijke veroorzaker zijn geweest van zijn recidiverende gedragsproblemen op jonge leeftijd. Deze visie wordt niet gedeeld door moeder, stiefvader en oma. Zij lijken zich niet bewust van de impact die het voor een kind heeft als ouders veel strijd met elkaar voeren. Tevens lijken zij zich er niet goed bewust van te (willen) zijn wat het voor een kind betekent om geen contact (te mogen) hebben met een van de ouders. Dit is herhaaldelijk met de moeder en stiefvader besproken: zij her- en erkennen dit echter niet. Ze bagatelliseren voorgaande (...) In hun ogen spelen de kindfactoren de belangrijkste rol en wordt het hele systeem hierin meegezogen. Ze gaan ervan uit dat (...) ofwel een ernstige psychiatrische aandoening heeft waardoor hij zo doorschiet in zijn boosheid, ofwel getraumatiseerd is door de eerste levensjaren toen zijn vader nog deel uitmaakte van het gezin. (...)Gezien het systeemgerichte karakter van de problematiek achten wij een gezinsopname bij Yulius meer wenselijk. Wij hopen dat hiermee de destructieve en in stand houdende systeempatronen doorbroken kunnen worden.

(...)

Nazorg

(...) Moeder en stiefvader hebben aangegeven dat ze per direct willen stoppen met zorg bij de E. Zij kunnen zich niet vinden in onze visie. Zij willen een second opinion aanvragen bij de Jutters.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt- zakelijk weergegeven - in dat verweerster:

1. zonder dat zij de minderjarige heeft gezien of gesproken of de rest van het gezin heeft gesproken heeft gesteld dat het gezin moest worden opgenomen. Zij heeft als hoofdbehandelaar geen leidende rol gehad.

2. aan de minderjarige de nodige zorg heeft onthouden. Zij had hem door kunnen verwijzen naar De Jutters.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster betoogt dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard en voert daartegen - zakelijk weergegeven - het volgende aan.

1) Vanwege het unanieme oordeel van verschillende bij de hulpverlening betrokken partijen had verweerster geen redenen om te twijfelen aan het oordeel van de collega van wie zij het hoofdbehandelaarschap had overgenomen. Het door deze collega geformuleerde behandeladvies is door verweerster in het gesprek van 27 maart 2014 uiteengezet. Vanwege de weerstand tegen dat advies heeft verweerster besloten dat een second opinion moest worden voorgesteld aan klaagster.

2) Aan de minderjarige is niet de juiste zorg onthouden; verweerster heeft gepleit voor een second opinion. Zij heeft de minderjarige geen behandeling opgedrongen.

5. De overwegingen van het college

5.1. Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte

handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was

aanvaard. Het gaat in het tuchtrecht om vaststelling van persoonlijke verwijtbaarheid van de zorgverlener. Het college zal daarom onderzoeken hoe verweerster heeft gehandeld in de periode dat zij bij de behandeling van de minderjarige betrokken was, wat zich heeft beperkt tot de periode van 13 februari 2014 tot 10 april 2014.

5.2. Tussen partijen staat vast dat verweerster lopende het onderzoek naar de behandelmogelijkheden betrokken is geraakt bij de minderjarige en mede vanwege haar expertise als klinisch psycholoog het hoofdbehandelaarschap heeft overgenomen. Op dat moment was de intakefase afgerond, waren al de nodige onderzoeken gedaan, was de diagnose gesteld door de kinder- en jeugdpsychiater en was het behandeladvies inhoudende gezinsopname opgesteld. De minderjarige was al vanaf 2007 bekend bij E en verweersterbeschikte over de benodigde verslagen, terwijl op dat moment uitsluitend bespreking van het behandeladvies door verweerster en de betrokken zorgverlener(s) met klaagster aan de orde was. Dat verweerster aan dat advies had behoren te twijfelen, is het College niet gebleken. Anders dan klaagster meent, was verweerster in het kader van haar onderzoek dan ook niet gehouden direct na haar aantreden nader onderzoek te doen of andere informatie in te winnen bij de minderjarige of zijn ouders. Dat reeds op grond hiervan sprake zou zijn van een onzorgvuldig onderzoek kan dan ook niet staande worden gehouden.

5.3. Hoewel verweerster als hoofdbehandelaar verantwoordelijk was voor de inhoud van het behandeladvies, was het slechts een advies dat ter bespreking met de ouders voorlag en waartegen klaagster nog nee kon zeggen. Zij hoefde immers niet in te stemmen met de door E voorgestelde behandeling van de minderjarige, die op dat moment 10 jaar oud was, en het gezin. Zonder de toestemming van klaagster had geen behandeling kunnen plaatsvinden (artikel 7:450 WGBO). Tijdens de bespreking op 27 maart 2014 is gebleken dat klaagster zich in het geheel niet kon vinden in het behandeladvies, waarna zij aansluitend via de huisarts een second opinion bij de De Jutters heeft aangevraagd, wat haar als gezagdragende ouder ook vrijstaat. Het College ziet in de handelswijze van verweerster geen aanknopingspunt voor het verwijt dat zij geen of onvoldoende regie heeft gevoerd of de juiste zorg aan de minderjarige heeft onthouden, zoals klaagster met het tweede klachtonderdeel stelt. Daarvoor is bepalend de korte periode (kleine twee maanden) dat verweerster bij de behandeling betrokken is geweest, het verschil van inzicht over welke behandeling geindiceerd was en vooralsnog uitsluitend de bespreking van het behandeladvies aan de orde was. Het is vanwege de ziekenhuisopname van de partner van klaagster niet aan verweerster te wijten dat de bespreking van het in januari opgestelde behandeladvies pas eind maart, dus met vertraging voor de behandeling van de minderjarige kon plaatsvinden.Verweersterheeft het college overtuigd van haar goede bedoelingen in deze aan haar overgedragen zaak en haar intentie primair te handelen in het belang van het kind.De conclusie is dat de beide klachtonderdelen falen. De klacht zal daarom worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht in al haar onderdelen af.

Aldus gewezen op 19 januari 2016 door:

mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter,

drs. E.S.J. Roorda-de Man, drs. L.J.J.M. Geertjens en drs. B.R. Jedding, leden-beroepsgenoten,

mr. dr. R.E. van Hellemondt, lid-jurist,

mr. J.M. Sodderland-Elzas, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 1 maart 2016 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter

w.g. J.M. Sodderland-Elzas, secretaris