Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZCTG:2016:61

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2016:61

Datum uitspraak: 19-01-2016

Datum publicatie: 28-01-2016

Zaaknummer(s): c2015.251

Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg

Beroepsgroep: Gezondheidszorgpsycholoog

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klager en zijn ex-partner zijn via de rechtbank door jeugdbescherming naar de aangeklaagde gz-psycholoog verwezen. De gz-psycholoog heeft als opdracht gekregen te onderzoeken of de strijdbijl tussen klager en zijn ex-partner zou kunnen worden begraven, opdat zij goede afspraken over de opvoeding en verzorging van hun zoon zouden kunnen maken en een ouderschapsplan zouden kunnen gaan opstellen. Na twintig wekelijkse gesprekken heeft de gz-psycholoog besloten met de therapie te stoppen omdat er geen groei was in het contact tussen klager en zijn ex-partner. Klagers klacht houdt in dat de gz-psycholoog heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager behoorde te betrachten door: 1. Abrupt te stoppen met de therapie; 2. Plotseling op vakantie te gaan; 3. Klager een ouderschapsplan te laten opstellen en daarop in de sessies niet meer terug te komen; 4. Het volgen van de standpunten van de ex-partner van klager; 5. Klager te verwijten dat hij de strijd blijft aangaan; 6. Geen vervanging te zoeken voor de spiegeltherapeut die bij de eerste sessies aanwezig was.Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.251 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. F.M. Oudolf, advocaat te Amsterdam,

tegen

C., gezondheidszorgpsycholoog, wonende en werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 9 december 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 april 2015 (de op die beslissing vermelde datum 24 april 2014 is hersteld bij beslissing van 28 juli 2015), onder nummer 14/432GZP, heeft dat College de klacht (in al haar onderdelen) als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen en heeft gronden aangevoerd, zowel in zijn beroepschrift als in een nadien door hem ingediend aanvullende beroepschrift. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 december 2015, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. F.M. Oudolf, alsmede de gz-psycholoog.

De zaak is over en weer bepleit. Mr. F.M. Oudolf heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten:

"2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerder is als gz-psycholoog werkzaam geweest bij het Centrum voor D. in B.. Verweerder is sinds half april 2015 met pensioen.

2.2. Klager en zijn ex-partner zijn op 22 november 2013 via de rechtbank B. door E. B. (hierna: E.) verwezen naar verweerder. Verweerder heeft als opdracht gekregen te onderzoeken of de strijdbijl tussen klager en zijn ex-partner zou kunnen worden begraven opdat zij goede afspraken over de opvoeding en verzorging van hun zoon zouden kunnen maken en een ouderschapsplan zouden kunnen gaan opstellen. Tussen 22 november 2013 en 31 oktober 2014 hebben klager en zijn ex-partner sessies bij verweerder gehad. Op 1 augustus 2014 heeft een evaluatie-moment plaatsgevonden, waarbij verweerder, E. en klager en zijn ex-partner aanwezig waren. Verweerder heeft gemeld nog weinig vooruitgang te zien in de verhouding tussen verweerder en zijn ex-partner.

2.3. In oktober 2014 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan E. Daarin staat, voor zover hier van belang:

(..)

Er zijn ongeveer 20 gesprekken geweest, vaak wekelijks en dat leek enige structuur te geven in de afspraken rondom de omgang met hun zoon.

Maar wekelijkse afspraken hebben zin als er enige groei is in het contact tussen beiden en dat is geenszins het geval. Het lukt niet de strijdbijl te begraven (..)'

2.4. Op 17 en 24 oktober 2014 hebben nog gesprekken plaatsgevonden tussen klager, zijn ex-partner en verweerder. Op 31 oktober 2014 heeft verweerder besloten met de therapie te stoppen. "

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

"3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die hij jegens klager behoorde te betrachten door:

1. abrupt te stoppen met de therapie;

2. plotseling op vakantie te gaan;

3. klager een ouderschapsplan op te laten stellen en daar vervolgens in de sessies niet meer op terug te komen;

4. het volgen van de standpunten van de ex-partner van klager;

5. klager te verwijten dat hij de strijd blijft aangaan;

6. geen vervanging te zoeken voor de spiegeltherapeut die bij de eerste sessies aanwezig was.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan."

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

"5. De overwegingen van het college

5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Klachtonderdelen 1 en 2

5.2 Volgens verweerder heeft hij al in oktober 2013 aan klager, zijn ex-partner en E. aangegeven dat hij met de behandeling wilde stoppen als hij zou bemerken dat in de verhouding tussen klager en ex-partner geen vooruitgang zou worden geboekt. In het licht van deze gemotiveerde betwisting heeft klager onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat verweerder abrupt met de behandeling is gestopt. Klachtonderdeel 1 slaagt derhalve niet.

5.3. Ten aanzien van klachtonderdeel 2 heeft verweerder concreet uiteengezet hoe hij de afspraken met klager en zijn ex-partner heeft gepland, namelijk dat de afspraken weken vooruit werden geboekt. Daartegenover staat de enkele stelling van klager dat verweerder opeens met vakantie ging. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, kan klager niet in zijn standpunt worden gevolgd. Klachtonderdeel 2 is ongegrond.

Klachtonderdeel 3, 4 en 5

5.4. De klachtonderdelen 3, 4 en 5 zien op het handelen van verweerder tijdens de sessies. Het college is van oordeel dat klager onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit de juistheid van zijn stellingen blijkt. De enkele stelling dat verweerder op de hand van de ex-partner van klager was en dat verweerder hem verweet dat hij de strijd bleef aangaan, is daartoe namelijk niet voldoende. Datzelfde geldt voor de klacht dat hij in opdracht van verweerder een ouderschapsplan heeft moeten opstellen en dat verweerder daar vervolgens niet meer op terug is gekomen. Klachtonderdelen 3, 4 en 5 zijn ongegrond.

Klachtonderdeel 6

5.5. Verweerder heeft aangevoerd dat geregeld een psychiater in opleiding bij de sessies aanwezig was maar dat de term `spiegeltherapeut' hem niet bekend voorkwam. Wat verder ook van de benaming zij, het college is van oordeel dat op verweerder niet de verplichting rust om bij elke sessie zorg te dragen voor een vierde onafhankelijke persoon. Noch uit de wet noch uit richtlijnen vloeit een dergelijke verplichting voort.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in al haar onderdelen) kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt."

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 In hoger beroep heeft klager in zijn beroepschrift en aanvullend beroepschrift zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege - zakelijk weergegeven - de bestreden beslissing te vernietigen, de klacht alsnog gegrond te verklaren en de gz-psycholoog een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen.

4.2 De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en impliciet geconcludeerd tot verwerping van het beroep en bevestiging van de bestreden beslissing.

Beoordeling

4.3 Onder 5.2 is in de beslissing in eerste aanleg overwogen dat de gz-psycholoog al in oktober 2013 aan klager, zijn ex-partner en E. heeft aangegeven dat hij met de behandeling wilde stoppen. Die tijdsaanduiding kan gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen niet juist zijn. Het Centraal College leest in plaats daarvan dat de gz-psycholoog dit in augustus 2014 heeft aangegeven.

4.4 De klachtonderdelen 1 en 2 betreffen het door de gz-psycholoog abrupt stoppen met de therapie respectievelijk plotseling op vakantie gaan. Het Centraal Tuchtcollege overweegt omtrent deze klachtonderdelen als volgt.

4.5 Na twintig wekelijkse sessies met klager en zijn ex-echtgenote waarin zij niet in staat waren gebleken om in het belang van hun beider zoon F. nader tot elkaar te komen, was het de gz-psycholoog duidelijk geworden dat de behandeling in een impasse verkeerde. Gelet daarop valt het de gz-psycholoog niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij de behandeling wilde beeindigen. In de gegeven omstandigheden kan niet worden gezegd dat hij dit abrupt heeft gedaan. Dat neemt niet weg dat het beter ware geweest indien de gz-psycholoog duidelijker jegens beide partijen had gecommuniceerd omtrent zijn voornemen de therapie te beeindigen bij het niet boeken van enige vooruitgang. Daarmee had hij wellicht kunnen voorkomen dat klager die beeindiging als abrupt zou ervaren. Dit oordeel wordt niet anders indien de gz-psycholoog als algemene informatie over de door hem voorgestane behandeling, zoals klager stelt, zou hebben meegedeeld dat die behandeling ongeveer anderhalf jaar zou duren.

4.6 Verder heeft de gz-psycholoog aan klager aangekondigd dat hij in september 2014 op vakantie zou gaan. In die situatie rust op hem de verplichting om in het kader van de relatietherapie te zorgen voor rust en continuiteit. Dit impliceert dat de gz-psycholoog in beginsel voor vervanging gedurende zijn vakantie - die vier weken in beslag zou nemen - diende te zorgen. Gesteld noch gebleken is dat de gz-psycholoog daarvoor heeft gezorgd.

Aangezien, zoals de gz-psycholoog heeft gesteld, een gezinsvoogd bij klager en zijn ex-echtgenote was betrokken die in noodgevallen als achtervang kon fungeren, en er een mogelijkheid van contact bestond met E. B. , acht het Centraal Tuchtcollege het in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de gz-psycholoog niet voor vervanging gedurende zijn vakantie heeft zorggedragen. Het ware overigens wel beter geweest als de gz-psycholoog over de hiervoor genoemde mogelijkheden van contact met hulpverlening duidelijk met klager had gecommuniceerd.

4.7 Het Centraal Tuchtcollege is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond zijn.

4.8 Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr. A. Smeeing-van Hees, leden-juristen en prof. dr. M.J.M. van Son en

drs. G.A.M. Mensing, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 januari 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.