Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:8

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:8

Datum uitspraak: 26-01-2016

Datum publicatie: 26-01-2016

Zaaknummer(s): 2015-034

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Tandarts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de tandarts dat hij haar gebit onvoldoende heeft gecontroleerd en behandeld en dat hij geen (wettelijk verplichte) klachtenregeling heeft aangeboden. Bij overgang naar een andere tandarts bleek dat diverse wortelkanaalbehandelingen nodig waren en ook kronen en implantaten geplaatst zouden moeten worden. De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het College is van oordeel dat de tandarts- door in een periode van 13 jaar nooit bite-wing foto's te maken- in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij als tandarts jegens klaagster behoorde te betrachten. Daarnaast heeft de tandarts ook een mesiaal defect in element 15 gemist. De tandarts beschikte tijdens de behandeling van klaagster evenmin over een klachtenregeling en was destijds ook nog niet aangesloten bij de KNMT of de ANT. Klacht gegrond in al haar onderdelen. Berisping.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Datum uitspraak:26 januari 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, tandarts,

werkzaam te B,

verweerder.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 2 februari 2015

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek met bijlagen

- de dupliek.

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 1 december 2015. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klaagster is van eind 2000 tot eind juni 2013 patiente geweest van verweerder. In die periode is zij, met uitzondering van het jaar 2006, tweemaal per jaar ter controle door verweerder gezien.

2.2 In 2013 is klaagster van tandarts veranderd en is zij onder behandeling gekomen van tandarts D. Deze heeft roentgenfoto's van het gehele gebit gemaakt en naar aanleiding daarvan een behandelplan voorgesteld. Uit dat plan bleek dat diverse ingrijpende behandelingen van verschillende elementen noodzakelijk waren, waaronder enkele wortelkanaalbehandelingen en het aanbrengen van kronen.

2.3 Klaagster heeft vervolgens tandarts E verzocht om een second opinion met betrekking tot dit behandelplan. Tandarts E heeft bij brief van 27 oktober 2014 aan dit verzoek gevolg gegeven. Uit die brief blijkt dat zij daartoe een in 2009 in het F te G vervaardigde OPT en de in 2013 door tandarts D vervaardigde foto's heeft bekeken. Blijkens diezelfde brief was volgens tandarts E het door tandarts D voorgestelde behandelplan juist en was behandeling van de elementen 17, 23, 25, 26, 45, 15 en 46 op zeer korte termijn noodzakelijk (geweest) en was op wat langere termijn (vervolg)behandeling van de elementen 16, 23, 26, 45 en 46 noodzakelijk. Met betrekking tot element 45 achtte zij met tandarts D een kroon nodig, met dien verstande dat dit element mogelijk als verloren moest worden beschouwd en vervangen moest worden door een implantaat.

2.4 Nadat klaagster verweerder bij brief van 13 november 2014 aansprakelijk had gesteld, hem bij brief van 19 december 2014 hieraan had herinnerd en verweerder bij ongedateerde brief aan klaagster had medegedeeld dat hij geen aansprakelijkheid aanvaardt betreffende de door tandarts D ingestelde behandeling, heeft klaagster bij brief van 5 januari 2015 verweerder verzocht haar mee te delen of en, zo ja, bij welke, beroepsinstantie verweerder was aangesloten dan wel welke klachtenregeling hij had getroffen.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij

1. haar geen juiste gebitsverzorging heeft geboden en 2. nagelaten heeft een klachtenregeling als bedoeld in de Wet klachtrecht clienten zorgsector te treffen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Verweerder heeft aangevoerd dat de door hem aan klaagsters gebit bestede zorg voldoende is geweest. Van een tandarts mag echter worden verwacht dat hij met enige regelmaat roentgenfoto's ter controle van het gebit van een patient vervaardigt. De frequentie waarmee controlefoto's dienen te worden gemaakt is van vele factoren afhankelijk. Gebruikelijk is een frequentie tussen een en drie jaar. Verweerder heeft ter zitting erkend dat hij in de gehele periode dat klaagster bij hem onder behandeling is geweest, zoals klaagster heeft gesteld, nooit bite-wing foto's van haar gebit heeft gemaakt. Verweerder heeft daarvoor geen adequate verklaring kunnen geven. Het College is van oordeel dat verweerder - door in een periode van 13 jaar nooit bite-wing foto's te maken - in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij als tandarts jegens klaagster behoorde te betrachten.

Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij in het kader van de preventieve periodieke onderzoeken klaagsters gebit controleerde op lekkende vullingen, gaatjes en caries, dat hij geen plaque controle deed en soms een pocket sonde gebruikte. Volgens verweerder was de toestand van klaagsters gebit steeds goed tijdens deze controles. Uit de door verweerder bij het verweerschrift overgelegde patientengegevens blijkt dat hij de laatste preventieve periodieke controle op 15 april 2013 heeft verricht. Op de door klaagster bij repliek overgelegde, door tandarts D in 2013 gemaakte foto's valt in element 46 distaal onder de vulling een zodanig groot defect waar te nemen, dat voor het College aannemelijk is dat dit reeds tijdens deze laatste controle aanwezig was en met een sonde door verweerder opgemerkt had kunnen en behoren te worden. Ook het defect mesiaal in element 15 moet bij deze laatste controle aanwezig zijn geweest en door verweerder bij sonderen waar te nemen zijn geweest. Ook in zoverre heeft verweerder gehandeld in strijd met de zorg die hij jegens klaagster behoorde te betrachten. Dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond.

5.2 Artikel 2 lid 1 van de Wet klachtrecht clienten zorgsector schrijft voor dat elke zorgaanbieder over een klachtenregeling beschikt. Deze regeling dient voor patienten kenbaar te zijn. Indien een tandarts niet zelf over een deugdelijke klachtenregeling die aan de wet voldoet, beschikt, kan hij zich aansluiten bij een beroepsorganisatie als de KNMT of de ANT, welke organisaties de mogelijkheid bieden tot gebruikmaking van hun klachtenregelingen. Verweerder heeft weliswaar aangevoerd thans lid van de ANT te zijn, maar erkent dat hij ten tijde van de behandeling van klaagster geen lid was van deze organisatie of de KNMT en evenmin beschikte over een klachtenregeling. Dit onderdeel van de klacht is derhalve eveneens gegrond.

De conclusie is dat verweerder een verwijt treft als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook in al haar onderdelen gegrond.

Het College acht de hierna te noemen maatregel passend, omdat verweerder in meerdere opzichten tekort geschoten is in door hem ten aanzien van klaagster te betrachten zorg.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist derhalve als volgt:

legt op de maatregel van berisping.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.E.B. ter Heide, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, M.M.L.F. Smulders, H.W. Luk en J.M.W. Croes, leden-tandarts, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de

volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.