Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZRSGR:2016:9

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2016:9

Datum uitspraak: 26-01-2016

Datum publicatie: 26-01-2016

Zaaknummer(s): 2015-171

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Tandarts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klager verwijt de (vervangend) tandarts dat zij heeft geweigerd hem door te verwijzen naar een kaakchirurg voor behandeling van een fistel in zijn gehemelte. Zij wilde zonder het maken van een x-foto geen overleg met de kaakchirurg voeren, terwijl klager kort daarvoor gemaakte x-foto's en een verwijsbrief van de eigen tandarts bij zich had. Klager verwijt de tandarts voorts dat zij nauwelijks Nederlands sprak. De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het College is van oordeel dat de tandarts, van wie klager een spoedverwijzing naar de kaakchirurg verwachtte, in redelijkheid kon verlangen dat klager zich door haar liet onderzoeken opdat zij kon vaststellen of een spoedverwijzing geindiceerd was. Het is voor het College niet vast komen te staan dat de tandarts kennis had kunnen nemen van de verwijsbrief van de eigen tandarts. Ongegrond. Met betrekking tot de taalproblemen is het College van oordeel dat het de voorkeur verdient dat de tandarts Nederlands spreekt. Desondanks is er tot op heden (nog) geen taaltoets voorgeschreven voor buitenlandse tandartsen die in Nederland hun beroep uitoefenen. De tandarts liet zich echter bijstaan door een assistente die wel de Nederlandse taal machtig was en bij mogelijke communicatieproblemen kon helpen en ook daadwerkelijk behulpzaam is geweest tijdens het consult. Het College ziet onder die omstandigheden in het enkele feit dat de tandarts de Nederlandse taal niet (goed) machtig was, onvoldoende grond voor het oordeel dat haar tuchtrechtelijk daarvan een verwijt kan worden gemaakt. Ongegrond. Wijst de klacht in al haar onderdelen af.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Datum uitspraak: 26 januari 2016

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

tegen:

C, tandarts,

werkzaam te D,

verweerster,

gemachtigde: (....), werkzaam te Rotterdam.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 14 juli 2015,

- het aanvullend klaagschrift d.d. 28 juli 2015, met bijlagen,

- de brief met bijlage van klager d.d. 11 juli 2015, ontvangen op 12 augustus 2015,

- het verweerschrift met bijlage,

- de volmacht van verweerster aan haar gemachtigde,

- de repliek met bijlagen,

- de dupliek,

- het e-mailbericht van klager d.d. 2 november 2015,

- een cd-rom,

- de brief van de zijde van verweerster d.d. 12 november 2015, met bijlagen,

- de brief van klager d.d. 22 november 2015, met bijlagen.

De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 1 december 2015. De partijen, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2. De feiten

2.1 Klager, geboren in 1962, is patient bij tandarts E te B. Klager is bekend met een fistel

palatinaal regio 11-21. Op 6 juli 2015 heeft klager zijn eigen tandarts bezocht wegens pijnklachten. Deze heeft toen een intra-orale foto gemaakt van element 36. Op 8 juli 2015 heeft de eigen tandarts onder meer een vulling gemaakt bij element 36. Op 9 juli 2015 heeft klager wederom zijn eigen tandarts geconsulteerd en heeft de eigen tandarts een foto gemaakt van element 21. Verder heeft de eigen tandarts op 9 juli 2015 aan klager, naar aanleiding van klachten van uitstralende pijn en zwelling naar het linkeroog, een verwijsbrief verstrekt voor de kaakchirurg in het F, waarin de fistel wordt genoemd, alsmede een interradiculaire ontsteking in de regio 11-21.

2.2 Klager was in het F reeds onder behandeling voor andere klachten,

waaronder posttraumatische dystrofie, chronische bursitis en polyneuropathie. Bij klager was een ESES implantaat geplaatst ter regulatie van zijn pijnklachten. In verband daarmee beschikte klager over een in het Engels gestelde brief van anesthesioloog G met de strekking dat klager vanwege dat implantaat op het vliegveld niet door de beveiligingspoortjes mocht gaan, aangezien de straling slecht voor zijn gezondheid zou kunnen zijn.

2.3 Op vrijdag 10 juli 2015 heeft klager het F gebeld voor een spoedafspraak

wegens hevige pijnklachten. Een dergelijke afspraak werd alleen verstrekt na overleg tussen de kaakchirurg en de tandarts. Omdat de praktijk van de eigen tandarts op vrijdag gesloten was, heeft klager zich vervoegd in de waarnemende praktijk, bij verweerster.

2.4. Verweerster heeft tijdens het consult, op 10 juli 2015 om 13.45 uur, medegedeeld dat

zij een foto wilde maken. Klager heeft dat geweigerd. Klager heeft vervolgens zelf met zijn mobiele telefoon het F gebeld, waarbij klager op enig moment naar de gang is gegaan. De tandartsassistente heeft het gesprek met het F voortgezet. Verweerster heeft daarna geweigerd klager te onderzoeken. Klager is die dag niet meer naar het F gegaan.

3. De klacht

Klager verwijt verweerster zakelijk weergegeven:

-dat zij geen Nederlands spreekt,

- dat zij heeft geweigerd mee te werken aan een spoedverwijzing naar de kaakchirurg.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. Over het eerste klachtonderdeel, inhoudende dat verweerster geen Nederlands spreekt, wordt het volgende overwogen. Ter zitting is gebleken dat verweerster, die H-talig is, sinds ongeveer drie jaar in Nederland haar beroep uitoefent. Verweerster heeft verklaard dat zij alles verstaat, maar dat zij met de patienten Engels spreekt en dat de assistente vertaalt. Verder heeft verweerster verklaard dat zij Nederlandse tandheelkundige termen wel beheerst. Zij heeft ook verklaard dat zij de brief van 3 oktober 2014, die klager had meegenomen, wel kon lezen. Ten slotte heeft zij verklaard dat zij, zij het sinds kort, Nederlandse les volgt.

5.2. Het College stelt voorop dat een goede communicatie met de patient voor het uitoefenen van het beroep van tandarts van groot belang is, bijvoorbeeld voor het uitvragen van de klachten van de patient en het kunnen verstrekken van inlichtingen aan de patient over de voor- en nadelen van een voorgestelde behandeling en mogelijke alternatieven (informed consent). Dat betekent dat de tandarts bij voorkeur Nederlands dient te spreken. Desondanks is er tot op heden (nog) geen taaltoets voorgeschreven voor buitenlandse tandartsen die in Nederland hun beroep uitoefenen. Van belang is verder dat verweerster zich laat bijstaan door een assistente die wel de Nederlandse taal machtig is en die, zoals dat ook bij het consult van klager is gebeurd, bij mogelijke communicatieproblemen kan helpen. Klager heeft het vermoeden uitgesproken dat de ongelukkige gang van zaken tijdens het consult op 10 juli 2015 (mede) is veroorzaakt door communicatieproblemen. Dat neemt echter niet weg dat bij dit consult de assistente behulpzaam is geweest in de communicatie met het F en dat de escalatie bij het consult kennelijk met name was gelegen in het feit dat verweerster een foto wilde maken en klager zelfstandig wilde onderzoeken. Die benadering van verweerster was, naar hierna aan de orde zal komen, verdedigbaar. Het College ziet onder die omstandigheden in het enkele feit dat verweerster de Nederlandse taal niet (goed) machtig was, onvoldoende grond voor het oordeel dat haar tuchtrechtelijk daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

5.3. Over het tweede klachtonderdeel, inhoudende dat verweerster heeft geweigerd haar medewerking te verlenen aan een spoedverwijzing naar het F, wordt het volgende overwogen. Ter zitting is duidelijk geworden dat het consult van klager bij verweerster niet goed is verlopen. Klagers visie daarop is dat verweerster onnodige onderzoeken opnieuw wilde doen (een foto maken), dat hij dat geweigerd heeft en vervolgens zelf het F heeft gebeld, dat de assistente vervolgens dat telefoongesprek heeft overgenomen, maar dat verweerster daarna weigerde klager nog te onderzoeken. Verweerster visie is dat klager vaag was in zijn klachten, dat hij het haar onmogelijk maakte deze te onderzoeken, dat hij zijn mond niet wilde opendoen en ook geen foto wilde laten maken, dat hij haar arm wegduwde en haar onheus bejegende en dat zij zich daardoor bedreigd voelde en vervolgens geweigerd heeft hem nog te onderzoeken.

5.4. Klager en verweerster verschillen van mening over de stukken die klager had meegenomen. Volgens klager had hij de brief bij zich van G, zijn medicatielijst, de foto van de fistel en de verwijsbrief van 9 juli 2015 van zijn eigen tandarts. Volgens verweerster had hij alleen de begeleidende brief van 3 oktober 2014, behorende bij een eerdere verwijzing naar de kaakchirurg, bij zich. Klager en verweerster zijn het er wel over eens dat klager niet de foto's bij zich had die zijn eigen tandarts gedurende die week had laten maken.

5.5. Klager heeft ter zitting verklaard dat hij niet precies weet waar in de mond hij precies (pijn)klachten had, dat het aan de zijkant was. Klager heeft toegelicht dat hij pijn in het hele lichaam heeft (pols, heupen, voeten, soms aangezichtspijn) en dat het voor hem soms moeilijk te voelen is waar precies. Verweerster heeft verklaard dat voor haar onduidelijk was waar klager pijn had en dat klager haar niet toestond in de mond te kijken, dat hij geen foto's bij zich had en dat zij daarom een foto wilde maken. Bij zijn weigering om een foto te laten maken heeft klager aan verweerster gezegd, daarover zijn klager en verweerster het eens, dat hij `geen kosten op het sterfhuis' wilde maken, waarmee hij bedoelde dat die foto's enkele dagen eerder door de eigen tandarts waren gemaakt. Het College is van oordeel dat verweerster, door zelf (enig) onderzoek te willen doen naar de bron van de klachten waarvoor klager een spoedverwijzing naar het F wilde, binnen de grenzen is gebleven van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Vast staat immers dat klager vaag was over zijn pijnklachten en dat klager de eerder die week genomen foto's niet had meegenomen naar het consult bij verweerster. Nu verweerster betwist dat klager de verwijsbrief van 9 juli 2015 van de eigen tandarts had meegenomen, kan niet als vaststaand worden aangenomen dat verweerster kennis heeft kunnen nemen van die brief. Verweerster, van wie klager een spoedverwijzing naar het F verwachtte, kon in redelijkheid verlangen dat klager zich door haar liet onderzoeken opdat zij zou kunnen vaststellen of een spoedverwijzing geindiceerd was. Verweerster heeft toegelicht dat zij, nadat klager terugkwam van de gang, heeft geweigerd klager verder te onderzoeken omdat zij zich door hem bedreigd en onheus bejegend had gevoeld. Het College kan niet vaststellen dat dit gevoel van verweerster van iedere grond ontbloot was. Daar komt bij dat klager ook toen niet heeft aangegeven in te stemmen met het maken van een foto. De conclusie is dan ook dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

5.6. De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.E.B. ter Heide, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, M.M.L.F. Smulders, H.W. Luk en J.M.W. Croes, leden-tandartsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2016.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.