Tuchtrecht | Geen of onvoldoende zorg | ECLI:NL:TGZRZWO:2016:13
ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2016:13
Datum uitspraak: 22-01-2016
Datum publicatie: 22-01-2016
Zaaknummer(s): 012/2015
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen cardioloog. Uit het medisch dossier blijkt niet dat verweerder aan zijn informatieplicht heeft voldaan. Daarnaast was de overdracht van de nevenbevinding aneurysma van de abdominale aorta gebrekkig. Waarschuwing.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 22 januari 2016 naar aanleiding van de op 16 januari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A, wonende te B, en
C, wonende te D, tevens samen met
E te F optredend als gemachtigde,
k l a g e r s
-tegen-
G, cardioloog, (destijds) werkzaam te H in I,
bijgestaan door mr. J.C.C. Leemans, DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dit blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- de brief d.d. 23 februari 2015 namens klagers;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek;
- de dupliek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 4 december 2015, alwaar partijen zijn verschenen met hun gemachtigden.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
De echtgenoot van klaagster en vader van klager, geboren in 1935, verder ook patient te noemen, werd na een verwijzing door de huisarts van 31 oktober tot 4 november 2011 in het ziekenhuis opgenomen, aanvankelijk tot 4 november 2011 op de afdeling cardiologie, daarna tot 9 november 2011 op de afdeling longziekten. Dit vanwege klachten van verzwakking, vallen en kortademigheid. Tijdens deze opname werd door verweerder als nevenbevinding op een CT-scan een aneurysma van de abdominale aorta (AAA) met een diameter van 4,6 cm geconstateerd.
Op 16 november 2011 volgde een echografisch onderzoek op verzoek van de uroloog, waaruit bleek dat het aneurysma een diameter van 4,7 cm had. In zijn brief van
16 november 2011, deed verweerder verslag aan de huisarts. Wat betreft het aneurysma bevat de conclusie in deze brief de volgende passage: "AAA met doorsnede 4.6 cm dat zal worden vervolgd."
Wegens aanvalsgewijs atriumfibrilleren zag verweerder patient op 2 december 2011,
6 maart 2012 en 7 september 2012 voor poliklinische controle. In de brieven die verweerder aan de huisarts zond na de poliklinische controles werd onder "Cardiale voorgeschiedenis" telkens "AAA met doorsnede 4.6 cm" genoemd. Dit zonder vermelding van de datum van deze bevinding.
Op 11 februari 2013 overleed de patient in het ziekenhuis na een abdominale aortaruptuur. Uit de voor het overlijden gemaakte CT-scan bleek een aneurysma van ruim 8 cm.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT
Klagers verwijten verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij de Richtlijn diagnostiek en behandeling van het aneurysma van de abdominale aorta (2009) niet heeft nageleefd, driemaal zonder nader onderzoek tot een ongewijzigde diameter van het aneurysma concludeerde, patient niet heeft doorverwezen naar de vaatchirurg en patient kennelijk niet heeft geinformeerd over de diagnose aneurysma.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij na november 2011 niet langer verantwoordelijk was voor het volgen van de ontwikkeling van het aneurysma. Deze verantwoordelijkheid droeg hij over aan de huisarts in zijn brief van 16 november 2011. De aanzienlijke pre-existente comorbiditeit was volgens verweerder voldoende evident om in de fase van opname met verwardheid terughoudend te zijn en deze problematiek en keuze van verdere behandeling en diagnostiek over te laten aan de huisarts, bij wie de patient beter bekend was. Achteraf gezien meent verweerder dat zijn brief aan de huisarts ten aanzien van het vervolgbeleid wel duidelijker geredigeerd had kunnen worden. Verweerder heeft patient direct na de uitslag van de CT-scans op 4 november 2011 over het aneurysma geinformeerd. Verweerder is van oordeel dat hij de zorg heeft verleend die van hem mocht worden verlangd.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het informeren van patient over de diagnose aneurysma van de abdominale aorta viel onder de informatieplicht van verweerder. Hoewel verweerder stelt dat hij patient over de diagnose heeft geinformeerd, blijkt dit niet uit het medisch dossier en wordt dit door klaagster betwist. Verweerder had dit wel in het dossier moeten noteren. Omdat verweerder op dit punt niet heeft voldaan aan zijn dossierplicht en ook niet op andere wijze aannemelijk kan maken dat hij de echtgenoot van klaagster heeft ingelicht over de diagnose, is reeds hierom het klachtonderdeel dat ziet op het niet-informeren van patient gegrond. Overigens had verweerder ook de familie van patient moeten informeren, nu uit het dossier blijkt dat patient regelmatig verward was en er geen enkele zekerheid was dat hij het aneurysma en de noodzaak van controles door een huisarts zou onthouden. Verweerder heeft niet duidelijk kunnen maken waarom hij de familie, die hij wel heeft gesproken over het ontbreken van maligniteit, niet heeft ingelicht over het aneurysma.
5.3
Nadat verweerder als nevenbevinding de diagnose aneurysma van de abdominale aorta met een diameter van 4,6 cm had gesteld, was een vervolg wenselijk. Dit vervolg had, volgens de Richtlijn diagnostiek en behandeling van het aneurysma van de abdominale aorta uit 2009, uit jaarlijks echografisch onderzoek kunnen bestaan bij een diameter van het aneurysma tussen de 4 en 5 cm. Afhankelijk van de groei van het aneurysma en de comorbiditeit van de patient, kon volgens deze richtlijn bij een aneurysma met een diameter van meer dan 5,5 cm worden besloten tot een operatieve behandeling. Verweerder had als cardioloog zorg moeten dragen voor een adequate overdracht van de verantwoordelijkheid voor het vervolg. Verweerder stelt dat hij deze verantwoordelijkheid in zijn brief van 16 november 2011 overdroeg aan de huisarts. De mededeling in deze brief aan de huisarts dat het aneurysma "zal worden vervolgd" kan naar het oordeel van het college redelijkerwijs niet worden aangemerkt als een adequate overdracht. Deze mededeling lijkt immers veeleer te impliceren dat het aneurysma zal worden vervolgd zonder tussenkomst door de huisarts. Daar komt bij dat verweerder in zijn drie latere brieven aan de huisarts melding maakte van een aneurysma met een doorsnede van
4,6 cm, zonder vermelding van een datum, terwijl het telkens om de doorsnede zoals gemeten in november 2011 ging. Ook deze communicatie kan hebben bijgedragen aan het uitblijven van het door verweerder beoogde vervolg door de huisarts. Naar het oordeel van het college is verweerder met deze gebrekkige overdracht niet gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarmee zijn de overige klachtonderdelen gegrond. Alleen het verwijt dat verweerder had moeten verwijzen naar de vaatchirurg is, naar in het voorgaande ligt besloten, ongegrond.
5.5
Nu de klacht grotendeels gegrond is, zal het college een maatregel opleggen. Het komt erop neer dat verweerder bij de op zichzelf positieve afronding van de opname van patient in het ziekenhuis te weinig aandacht heeft geschonken aan de overdracht van een nevenbevinding die niet op zijn terrein lag. Het college laat meewegen dat verweerder nog niet eerder een geslaagde klacht tegen zich heeft gehad en dat hij heeft blijk gegeven van inzicht in de gemaakte fout. Alles afwegend is een waarschuwing passend.
6. DE BESLISSING
Het college:
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond als in de rechtsoverwegingen omschreven en wijst de klacht voor het overige af;
- legt verweerder de maatregel van waarschuwing op.
Aldus gedaan door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. J.W. Ilsink, lid-jurist, en dr. R. Brons, dr. J.W.B. de Groot en dr. P.J.M. van Gurp, leden-artsen, in tegenwoordigheid van
mr. M. Mostert, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2016 door
mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.