Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:48

ECLI:NL:TGZCTG:2016:48

Datum uitspraak: 19-01-2016

Datum publicatie: 21-01-2016

Zaaknummer(s): c2015.286

Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose

Beroepsgroep: Arts

Beslissingen:

Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Deze zou klager niet tijdig naar de neuroloog hebben verwezen en hem ten onrechte geen maagbeschermers hebben voorgeschreven bij het gebruik van diclofenac. Klacht is ongegrond verklaard. Beroep verworpen. De arts heeft klager doorverwezen zodra dat was geindiceerd en het achterwege laten van medicatie was in overeenstemming met de NHG-Standaard Maagklachten M36.

------------------

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2015.286 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mw. mr. S. Slabbers, jurist bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A.-hierna klager-heeft op 11 februari 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen huisarts C.-hierna de arts-een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 juni 2015, onder nummer 15/045 heeft dat College beide klachtonderdelen ongegrond verklaard.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Nadien is een brief van klager van 26 augustus 2015 met bijlagen aan het dossier toegevoegd.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht-college van 19 november 2015, waar zijn verschenen klager en de arts, de laatste bijgestaan door haar gemachtigde.

De zaak is over en weer bepleit. Klager heeft zijn pleitaantekeningen na afloop van de zitting aan het Centraal Tuchtcollege overhandigd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

"2. De feiten.

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

Verweerster is als huisarts werkzaam bij D., alwaar klager patient is.

Klager is op 31 januari 2011 betrokken geweest bij een verkeersongeval. In verband daarmee is hij op 1 februari 2011 en 4 februari 2011 bij verweerster geweest. Verweerster heeft klager daarop in verband met pijnklachten aan zijn rug en hoofd Diazepam en Diclofenac voorgeschreven.

Op 6 juli 2011 heeft klager zich weer bij verweerster gemeld met rugklachten. Hierop heeft verweerster klager geadviseerd weer te starten met pijnstilling en heeft zij hem naar een neuroloog en fysiotherapeut verwezen.

Op 18 september 2012 is klager bij verweerster geweest in verband met maagklachten (zuuraanvallen). Verweerster heeft daarop een maagbeschermer (Omeprazol) voorgeschreven. Na aanhoudende klachten heeft verweerster op 15 januari 2013 een scopie aangevraagd. Naar aanleiding van deze scopie is bij klager een hernia diafragmatica van het sliding type met een refluxoesophagitis graad III geconstateerd".

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

"3. Het standpunt van klager en de klacht.

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld doordat zij:

1. te lang heeft gewacht met het doorverwijzen van klager naar een neuroloog;

2. klager ten onrechte geen maagbeschermer heeft gegeven voor de pijnmedicatie.

4. Het standpunt van verweerster.

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan".

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

"5. De overwegingen van het college.

Het college is met betrekking tot het eerste klachtonderdeel met verweerster van oordeel dat, in tegenstelling tot hetgeen klager heeft betoogd, er geen aanleiding bestond om klager eerder naar een neuroloog te verwijzen dan verweerster heeft gedaan. In dit verband is relevant dat uit het medisch dossier blijkt dat de klachten direct na het ongeval (begin februari 2011) bestonden uit hoofd- en rugpijn en pijnlijke spieren. Op dat moment was er geen sprake van uitstralingspijn dan wel andere neurologische verschijnselen. Begin februari 2011 was er voor verweerster dan ook geen reden om klager naar een neuroloog te verwijzen. Dit was anders in

juli 2011 toen klager zich bij verweerster meldde met hevige rugpijn (sinds twee weken) en uitstralingspijn tot in de rechtervoet waarbij de bovenkant van de voet doof aanvoelde en tintelde. Dit zijn immers neurologische verschijnselen, die een verwijzing naar een neuroloog indiceren. Verweerster is op dat moment ook tot verwijzing overgegaan. Het moment van verwijzing naar een neuroloog is derhalve adequaat geweest. Daarmee is dit klachtonderdeel ongegrond.

Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel volgt het college verweerster in haar standpunt dat zij niet onzorgvuldig heeft gehandeld door bij het geven van Diclofenac in februari 2011 niet meteen een maagbeschermer voor te schrijven. Gelet op de leeftijd van klager (toen 28 jaar) en het feit dat hij niet bekend was met maagproblemen behoefde verweerster dat conform de NHG-richtlijn niet te doen. Uit het medisch dossier blijkt bovendien dat klager niet eerder dan in september 2012 met maagklachten bij verweerster is geweest, hetgeen geruime tijd na het laatste recept voor de Diclofenac is geweest. Enig verband tussen de Diclofenac en de maagklachten, als die al zou kunnen bestaan, is dan ook niet waarschijnlijk. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht (in beide onderdelen) kennelijk ongegrond is.

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt".

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.

4. Beoordeling van het beroep

4.1. In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2. De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3. Klager heeft ter zitting in beroep zijn vordering tot schadevergoeding ingetrokken.

4.4. Klager stelt dat hij door het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte niet is gehoord. Uit het dossier blijkt dat partijen bij brief van 10 april 2015 zijn verzocht om het Regionaal Tuchtcollege binnen twee weken schriftelijk te laten weten of zij wilden worden gehoord. Daarop is van klager - anders dan van de arts - geen reactie ontvangen. Nu klager in beroep onbestreden de gelegenheid heeft gehad zijn klachten uitgebreid schriftelijk en mondeling toe te lichten behoeft deze stelling geen verdere bespreking.

4.5. Uit het medisch dossier blijkt dat de klachten die klager begin februari 2011, direct na het ongeval, uitte geen betrekking hadden op uitvalverschijnselen of andere neurologische verschijnselen. Er was geen sprake van krachtsverlies of een doof gevoel. Toen klager in juli 2011 wel blijk gaf van neurologische verschijnselen heeft de arts hem naar een neuroloog verwezen. Het verwijt van klager dat de arts te lang heeft gewacht met het verwijzen naar een neuroloog, treft dan ook geen doel. De arts kan in dit opzicht geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.6. Dat geldt ook voor het tweede klachtonderdeel. In de NHG-Standaard Maagklachten M36 (tweede herziening), die tijdens het handelen van de arts waarover wordt geklaagd van toepassing was, wordt geconcludeerd:

" de werkgroep adviseert maagbescherming bij de volgende gebruikers van acetylsalicylzuurderivaten:

. >= 60 jaar en een peptisch ulcus of ulcuscomplicatie in de voorgeschiedenis

hebben;

. >= 70 jaar en gelijktijdig een ander geneesmiddel gebruiken dat het risico op

gastro-intestinale complicaties vergroot (oraal anticoagulans, P2Y12-remmers (clopidogrel, prasugrel, ticagrelor), NSAID, oraal corticosteroid, SSRI, venlafaxine, duloxetine en spironolacton). NB in de hoofdtekst komt de combinatie NSAID met acetylsalicylzuurderivaten aan de orde in de adviezen bij niet-selectief NSAID-gebruik;

. >= 80 jaar".

4.7. Klager viel niet onder de in de NHG-Standaard omschreven groep gebruikers van ontstekingsremmende pijnstillers waarvoor maagbescherming is geindiceerd. Ook overigens was er voor september 2012 geen indicatie voor het gebruik van maagbeschermers. Uit het medisch dossier blijkt dat klager kort na het ongeval geen maagklachten had en dat hem toen dertig stuks diclofenac (voor tien dagen) zijn voorgeschreven. In juli 2011 zijn hem, naast opnieuw diclofenac (zestien stuks; twee per dag), ook slaapmiddelen en andere pijnstillers voorgeschreven en in november 2011 zijn opnieuw dertig stuks diclofenac voor tien dagen voorgeschreven. Van langdurig gebruik van diclofenac is derhalve geen sprake geweest en voor de in juli 2011 voorgeschreven andere middelen is maagbescherming evenmin geindiceerd.

4.8. In september 2012 heeft klager melding gemaakt van (veel) last van maagzuur. Toen heeft de arts adequaat gehandeld door hem maagbeschermers (omeprazol) voor te schrijven. De klachten hielden echter aan en eind januari 2013 is door middel van een gastroscopie "Hernia diafragmatica van het sliding type met een refluxoesophagitis graad III, fors actief" vastgesteld.

4.9. Het Centraal Tuchtcollege merkt ten slotte nog op dat niet kan worden aangenomen dat de slokdarmontsteking van klager en de daarmee samenhangende chronische maagklachten zijn ontstaan door het gebruik van diclofenac. Veeleer is aannemelijk te achten dat die is veroorzaakt door de reflux (het steeds terugkeren van maagzuur in de slokdarm). Dit is een veel voorkomende afwijking, die door het gebruik van diclofenac wel (eerder) aan het licht kan treden. Aan een patient met een slokdarmontsteking ten gevolge van reflux moeten vanzelfsprekend wel maagbeschermers worden voorgeschreven, maar dat heeft de arts vanaf september 2012 ook gedaan.

4.10. Ook dit klachtonderdeel is derhalve door het Regionaal Tuchtcollege terecht ongegrond verklaard.

4.11. Het beroep van klager moet dan ook worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. J.P. Fokker en

mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en drs. M.A.P.E. Bulder-van Beers en

drs. F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en

uitgesproken ter openbare zitting van 19 januari 2016.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.