Tuchtrecht | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose | ECLI:NL:TGZCTG:2016:51
ECLI:NL:TGZCTG:2016:51
Datum uitspraak: 21-01-2016
Datum publicatie: 21-01-2016
Zaaknummer(s): c2015.071
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beroepsgroep: Arts
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager heeft tijdens een ruzie zijn neef in het gezicht geschopt. Klagers neef heeft daaraan letsel overgehouden. De neef was patient van de aangeklaagde klinisch neuropsycholoog. De neuropsycholoog heeft in 2001 een brief geschreven aan de neuroloog over het letsel van de neef. In 2006 en 2009 heeft de neuropsycholoog nog een andere brief en een emailbericht geschreven over het letsel van de neef. Klager verwijt de neuropsycholoog dat hij geen gedegen medisch onderzoek heeft verricht en in de brief uit 2001 een onjuiste anamnese heeft opgenomen. In later uitgebrachte medische rapportages wordt steeds voortgeborduurd op deze anamnese. Dit heeft gevolgen gehad voor de strafrechtelijke procedure waarin klager naar aanleiding van de ruzie is verwikkeld. Ook (het versturen van) de brief van 2006 en het emailbericht uit 2009 zijn naar de mening van klager onjuist. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klager gedeeltelijk niet-ontvankelijk voor zover de klacht ziet op het handelen van voor maart 2004. Voor het overige wordt de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.
------------------
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2015.071 van:
A., wonende te B., gemeente C., appellant, klager in eerste aanleg, gemachtigde : mr. ing. P.M.A.C. van de Laak, advocaat te Moergestel,
tegen
D., klinisch neuropsycholoog, werkzaam te E., gemeente F.,
verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. M.J. Bos, als jurist verbonden aan
DAS rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 11 maart 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen klinisch neuropsycholoog D. - hierna de neuropsycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 29 december 2014, onder nummer 1471a, heeft dat College klager gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht en heeft de klacht voor het overige afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen en heeft zijn bezwaren tegen die beslissing opgenomen in een beroepschrift. De neuropsycholoog heeft vervolgens een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 november 2015, waar zijn verschenen klager bijgestaan door
mr. ing. P.M.A.C. van de Laak, alsmede de neuropsycholoog bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.J. Bos.
Voorts is in hoger beroep verschenen de broer van klager, de heer G., in de hoedanigheid van getuige aan de zijde van de klager. De getuige heeft ten overstaan van het Centraal Tuchtcollege onder ede een verklaring afgelegd.
De zaak is over en weer bepleit. De gemachtigde van klager heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
"2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klager heeft op 5 mei 2001 zijn neef tijdens een ruzie van een tractor geschopt. De neef van klager (hierna: de neef) heeft hieraan letsel overgehouden. De neef was patient van verweerder. Verweerder heeft op 15 november 2001 een brief geschreven aan de neuroloog over het letsel van de neef. Op 26 november 2006(het Centraal Tuchtcollege leest hier: 26 september 2006) heeft verweerder nog een andere brief geschreven aan een andere arts over het letsel van de neef."
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
"3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager verwijt verweerder dat hij geen gedegen medisch onderzoek heeft verricht en in de brief van 5 mei 2001 een onjuiste verklaring heeft afgelegd. In later uitgebrachte medische rapportages wordt steeds voortgeborduurd op de onzorgvuldige anamnese van verweerder. Dit heeft gevolgen gehad voor de strafrechtelijke procedure waarin klager naar aanleiding van het voorval op 5 mei 2001 is verwikkeld. Ook (het versturen van) de brief van 26 november 2006 is naar de mening van klager onjuist.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder stelt dat niet klager, maar zijn neef patient was van verweerder. Met klager heeft hij nimmer een behandelovereenkomst gehad. Klager is naar de mening van verweerder derhalve niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Voorts klaagt klager over dingen die langer dan tien jaar geleden zijn gebeurd.
De klacht is daarom verjaard."
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
"5. De overwegingen van het college
Het college is van oordeel dat klager kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende zoals bedoeld in lid 1 onder a van artikel 65 van de Wet BIG, nu klager stelt te zijn benadeeld door handelen en/of nalaten van verweerder op het gebied van de individuele gezondheidszorg.
Op grond van lid 5 van artikel 65 van de Wet BIG is de klacht voor zover deze ziet op het handelen voor 11 maart 2004, tien jaar voor ontvangst van de klacht, verjaard. Dit is een fatale termijn. Hetgeen klager hiertegen aanvoert, kan derhalve niet leiden tot verlenging van deze termijn.
Indien en voor zover de klacht zou zien op het handelen na 11 maart 2004, te weten de klacht over de brief van 26 september 2006, verklaart het college de klacht ongegrond. Klager heeft noch aannemelijk gemaakt, noch met bewijzen gestaafd dat de inhoud van de brief niet correct is of verweerder deze brief niet had mogen schrijven.
Op grond van het voorgaande verklaart het college klager niet-ontvankelijk in de klacht voor zover deze ziet op het handelen voor 11 maart 2004 en wordt de klacht voor het overige afgewezen als kennelijk ongegrond."
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Ontvankelijkheid van klager in zijn verzoek in eerste aanleg
4.1 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat de neuropsycholoog geen incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege dat klager kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 65, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Om die reden zal het Centraal Tuchtcollege ervan uitgaan dat klager in zijn verzoek kon worden ontvangen.
Procedure
4.2 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege - zakelijk weergegeven - zowel de bij de bestreden beslissing uitgesproken gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring als de uitgesproken afwijzing van het overige ongedaan te maken en de neuropsycholoog te berispen.
4.3 De neuropsycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Verjaring
4.4 Ingevolge artikel 65, vijfde lid, Wet BIG vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift door verjaring in tien jaren. De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied.
Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de tekst van dit artikellid slechts voor een uitleg vatbaar is. De wetgever heeft hier een fatale termijn in het leven geroepen, die niet kan worden opgeschort, ook niet wanneer een klager pas later schade of hinder ondervindt van bedoeld handelen of nalaten. Voor zover de klacht ziet op het handelen van de neuropsycholoog voor 11 maart 2004 is deze derhalve verjaard. Klager is in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.
Inhoudelijke beoordeling
4.5 Met betrekking tot de periode vanaf 11 maart 2004 wijst klager op hetgeen de neuropsycholoog aan andere artsen heeft geschreven over het letsel van klager.
Zo is in het geding gebracht een brief van 26 september 2006 van de neuropsycholoog aan H., arts, luidende:
`(...) Client was op 5 mei 2001 betrokken bij een mishandeling waarbij client tegen het hoofd is geschopt. Betrokkene heeft hierbij een mild traumatisch hersenletsel opgelopen, neusletsel, tanden uit de mond en de klachten van het hersentrauma blijken een lange duur te hebben. Gesproken kan worden van een post commotioneel syndroom. Betrokkene heeft langdurend last van pijnsensaties, energieverlies, een afname van denkprestaties en emotionele veranderingen. De emotionele veranderingen passen binnen het kader van een post traumatische stress stoornis (ptss).
Client heeft neuropsychologische begeleiding verkregen wat betreft het verwerven van inzicht hoe om te gaan met een post commotioneel syndroom. Tevens hebben tal van gesprekken plaats gevonden om verschijnselen behorende bij PTSS in kracht te laten afnemen. Gesproken kan worden van een causaal verband tussen restklachten commotio cerebri (oorzaak schop tegen het hoofd), PTSS verschijnselen en de mishandeling.
Gezien de duur van de klachten kan gesproken worden van een eindtoestand, de prognose voor de toekomst is niet gunstig.'
Verder is in het geding gebracht een emailbericht van 7 september 2009 van de neuropsycholoog aan dr. I., waarin hij een `update' geeft over de restklachten en situatie rond zijn client J.:
`Onderzochte is bekend met een opgelopen hoofdletsel. Van het neuropsychologisch onderzoek dat is afgenomen heeft u een kopie. De huidige stand van zaken is dat betrokkene nog steeds hinder ondervindt van cognitieve stoornissen (aandacht en geheugentekorten) en betrokkene raak te snel vermoeid na mentale inspanningen. Hierdoor ervaart client een beperking wat betreft het uitvoeren van mentale taken binnen de marges intensiteit en duur. Client ontwikkelt te snel overbelastingsverschijnselen na mentale inspanningen.
Gezien de duur van de klachten kan gesproken worden van een eindtoestand, de prognose voor de toekomst is niet gunstig.'
4.6 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat voornoemde berichten van de neuropsycholoog aan collega-artsen een weergave bevatten van hetgeen zijn client, de neef van klager, hem over de oorzaak van het letsel zal hebben meegedeeld, van hetgeen in het medisch dossier van de neef van klager is opgenomen en van de behandeling door de neuropsycholoog en de daardoor bereikte resultaten.
Klager bestrijdt de juistheid van de berichten. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft klager onvoldoende aannemelijk gemaakt dat die berichten, voor zover deze de eigen waarnemingen van de neuropsycholoog bevatten, niet juist zouden zijn. De aan de neuropsycholoog gemaakte verwijten dienen daarom als ongegrond te worden afgewezen.
4.7 Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. A. Smeeing-van Hees, leden-juristen; drs. G.A.M. Mensing en drs. R.H.M. Schmitz, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 21 januari 2016. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.